“Ik verzet me tegen de opvatting van kennis als een passieve kopie van de werkelijkheid.” – Jean Piaget

Hoe leren we dingen? De antwoorden op deze eeuwenoude vraag zijn door vele wetenschappers onderzocht en geanalyseerd. Er zijn tal van prominente theorieën die de cognitieve ontwikkeling verklaren en ons helpen de basis van kennis te begrijpen.

Een van de meest prominente antwoorden op de vraag is afkomstig van een Zwitserse psycholoog, Jean Piget. Wat is de theorie van Piaget over de cognitieve ontwikkeling? Laten we de theorie en haar kernbegrippen onder de loep nemen, alvorens de toepassingen en de kritiek die de theorie heeft gekregen te analyseren.

PIAGET EN ZIJN THEORIE IN EEN NUTHELL

Laten we beginnen met een introductie van Jean Piaget, de grondlegger van de theorie, samen met de kerngedachte van zijn theorie.

Wie was Jean Piaget?

Jean Piaget was een psycholoog, die beroemd is geworden door het opstellen van zijn wetenschappelijke theorie over de intellectuele ontwikkeling van kinderen. Hij werd in 1896 in Zwitserland geboren en toonde al op jonge leeftijd belangstelling voor natuur en wetenschap. Toen hij slechts 10 jaar oud was, publiceerde hij een wetenschappelijk artikel over een albino mus in een naturalistisch tijdschrift. Piaget promoveerde op 22-jarige leeftijd in de natuurlijke historie aan de Universiteit van Neuchatel, waarna hij een formele opleiding in de psychologie volgde.

Piaget studeerde enige tijd bij Carl Jung en gedurende deze tijd ontmoette hij Theodore Simon, die had samengewerkt met Alfred Binet. Simon bood Piaget een rol aan, wat ertoe leidde dat Piaget een interesse ontwikkelde in de cognitieve ontwikkeling van kinderen. In die functie hield hij toezicht op de standaardisering van een intelligentietest die door Binet en Simon was ontwikkeld. Tijdens zijn werk observeerde Piaget kinderen en concludeerde dat kinderen niet minder intelligent zijn dan volwassenen, maar dat het verschil zit in hoe ze denken en tegen dingen aankijken.

Piaget’s interesse in de cognitieve ontwikkeling van kinderen werd verder vergroot door zijn neefje Gerard, en met name hoe hij met speelgoed speelde op manieren die voor volwassenen irrationeel leken. Toen Piaget zijn dochter Jacqueline kreeg, besteedde hij specifieke belangstelling aan haar vroege ontwikkeling. Deze observaties versterkten zijn idee dat de hersenen van kinderen geen volwassen miniatuurhersens zijn, maar dat ontwikkeling en intelligentie in fasen worden verworven. Hij geloofde sterk dat onderwijs de grootste kracht van de mensheid is en zei

“alleen onderwijs is in staat om onze samenlevingen te redden van een mogelijke ineenstorting, hetzij gewelddadig, hetzij geleidelijk”.

Piaget was een van de eerste psychologen die een systematisch begrip van cognitieve ontwikkeling opbouwde – hoe leren we? Hoe komen we tot intelligentie? Hij leverde bijdragen op een aantal gebieden, waaronder de cognitieve ontwikkeling van kinderen, maar ook genetische epistemologie. In 1955 richtte Piaget het Internationaal Centrum voor Genetische Epistemologie op in Genève. Hij werkte aan de faculteit van de Universiteit van Genève en als directeur van het Centrum tot aan zijn dood in 1980.

De essentie van Piagets theorie

Albert Einstein noemde Piagets ontdekkingen van de cognitieve ontwikkeling eens, “zo eenvoudig dat alleen een genie het had kunnen bedenken”. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is de theorie van Piaget ontstaan uit observaties van kinderen, vooral als zij aan het spelen waren. Toen hij de resultaten van de intelligentietest analyseerde, viel het hem op dat jonge kinderen kwalitatief andere antwoorden gaven dan oudere kinderen.

Dit suggereerde hem dat jongere kinderen niet dommer zijn, omdat dit een kwantitatieve stelling zou zijn – een ouder kind is slimmer met meer ervaring. In plaats daarvan gaven de kinderen gewoon andere antwoorden omdat ze anders over dingen dachten. Toen Piaget zijn neefje Gerard observeerde terwijl hij met een bal speelde, merkte hij iets op dat voor volwassenen irrationeel lijkt. Toen de bal onder een bank uit het zicht rolde, begon Gerard naar de bal te kijken vanaf de plek waar hij de bal het laatst had gezien, niet onder de bank. Deze observaties versterkten zijn idee dat jonge kinderen en oudere kinderen kwalitatieve en kwantitatieve verschillen in denken hebben.

De kern van Piagets theorie is het idee dat kinderen worden geboren met een mentale basisstructuur, die de structuur verschaft voor toekomstig leren en kennis. Hij zag ontwikkeling als een progressieve reorganisatie van deze mentale processen. Dit komt tot stand door biologische rijping, maar ook door omgevingservaringen.

We construeren in wezen een wereld om ons heen waarin we proberen dingen die we al weten en wat we plotseling ontdekken op elkaar af te stemmen. Door dit proces ontwikkelt een kind kennis en intelligentie, wat hem of haar helpt zelfstandig te redeneren en te denken. In plaats van een geleidelijke toename van de complexiteit van gedrag en ideeën, wordt de ontwikkeling gekenmerkt door kwalitatieve verschillen. We hebben eenvoudigweg nog geen goede afstemming tussen de dingen die we weten en de dingen die we ontdekken. Daarom heeft Piagets theorie twee kernaspecten:

  • We construeren eerst ons beeld van de wereld – we komen iets te weten.
  • We gaan dan door stadia van het implementeren van de kennis met wat de wereld om ons heen ons vertelt – het ontdekken van de discrepanties.

De onderstaande clip is een geweldige illustratie van Piaget’s theorie in een notendop:

Drie COMPONENTEN VAN DE THEORIE

De theorie is opgebouwd rond drie kerncomponenten: schema’s, evenwicht, assimilatie en accommodatie, en de verschillende stadia van ontwikkeling.

Schema’s

Een schema is een beschrijving van zowel de mentale als de fysieke handelingen die nodig zijn bij het begrijpen en kennen. Het is een categorie van kennis die gebruikt wordt bij het interpreteren en begrijpen van de wereld – de bouwstenen van kennis. Zonder schema’s zou je de wereld onbegrijpelijk vinden. De wereld met zijn dingen zou niets betekenen.

Maar schema’s bieden je een manier om je kennis te ordenen, door eenheden te creëren van objecten, handelingen en abstracte begrippen. Volgens Piagets eigen definitie van schema’s, uit zijn boek The origins of intelligence in children uit 1952, zijn ze,

“een samenhangende, herhaalbare actiesequentie die handelingen bevat die nauw met elkaar zijn verbonden en worden beheerst door een kernbetekenis”.

Je hebt veel schema’s over een verscheidenheid aan dingen. Een voorbeeld zou uw schema over aardappelen kunnen zijn – wat weet u over aardappelen? Je kennis kan gebaseerd zijn op je ervaringen; ze smaken goed als ze gebakken zijn, ze hebben een buitenste laag en ze worden onder de grond geteeld. Je schema is in wezen de kennis die je hebt (ze groeien onder de grond) en je ervaringen met het object/idee (ze smaken goed als ze gebakken zijn). Daarom zal een schema in de loop van de tijd veranderen.

SCHEMATA

Een schema is een cognitieve structuur die kennis vertegenwoordigt over alles wat we weten over de wereld, inclusief zichzelf, anderen, gebeurtenissen, enzovoort.

Een schema is belangrijk omdat het ons in staat stelt een persoon, situatie, gebeurtenis of plaats snel te begrijpen op basis van beperkte informatie.

Dus, wanneer een schema wordt geactiveerd, “vult” het ontbrekende details

Bron: SlidePlayer presentatie door Kazuyo Nakabayashi

Piaget dacht dat schema’s dit vermogen hadden om te veranderen naarmate mensen meer ervaringen verwerken. Volgens zijn theorie zou een kind de bestaande schema’s aanpassen, toevoegen of veranderen naarmate zich nieuwe informatie of ervaringen voordoen. Dus, als het kind op een dag een walgelijke aardappel zou eten, zou hij of zij iets toevoegen aan het bestaande schema. Aardappels zouden niet alleen lekker zijn, maar zouden ook af en toe een vieze smaak kunnen hebben.

Piaget’s ideeën over schema’s werden gedreven door zijn achtergrond in de biologie. Hij zag de schema’s als mentale organisaties die gedrag of aanpassing aan de omgeving controleren. Bovendien, als je volwassener wordt, worden de schema’s complexer. Bijvoorbeeld, je schema over aardappelen wordt veel breder; misschien krijg je meer informatie over de verschillende variëteiten, je begrijpt hoe verschillende aardappelen verschillend smaken enzovoort.

Piaget stelde voor dat de schema’s uiteindelijk in een hiërarchische volgorde georganiseerd worden, van een algemeen schema naar een specifiek schema. Een zuigeling heeft een schema, zoals de zuigreflex. Als iets de lippen van de baby raakt, begint hij te zuigen. Aan de andere kant, als je ouder wordt, worden deze schema’s minder genetisch en meer over onze omgeving. Je gaat niet naar een restaurant, betaalt de rekening, eet het eten, en bestelt dan. Je doet het allemaal in omgekeerde volgorde en dit is een voorbeeld van een complex schema.

Equilibrium, assimilatie en accommodatie

Het tweede fundamentele concept is de compilatie van drie concepten: equilibrium, assimilatie en accommodatie. Van deze drie zijn assimilatie en accommodatie de twee kernprocessen die mensen gebruiken om zich aan te passen aan de omgeving – de poging om zin te geven aan nieuwe informatie en deze te gebruiken voor de toekomst.

Aan de andere kant is evenwicht de poging om een evenwicht te vinden tussen de schema’s in je hoofd en vervolgens wat de omgeving je vertelt.

Assimilatie

Wanneer je nieuwe informatie in je opneemt met betrekking tot je bestaande schema, ben je aan het assimileren. Wanneer je patat tegenkomt en het identificeert als aardappel, assimileer je de patat in je reeds bestaande schema. Je gebruikt in wezen een reeds bestaand schema om met een nieuwe ervaring, situatie, object of idee om te gaan. Je neemt de frietjes en assimileert ze in een schema, in plaats van een nieuw schema te creëren. Het assimilatieproces is een subjectief gebeuren, omdat we steeds ervaringen en informatie aanpassen op een manier die past bij onze reeds bestaande overtuigingen.

De assimilatie van kinderen kan daarom in het begin dwaas lijken. R.S. Siegler e.a. gaven een voorbeeld van een kind met een reeds bestaand schema van clowns in hun boek How Children Develop uit 2003. Een jong kind kan een beeld hebben van een clown en volgens zijn of haar schema hebben clowns een kaalgeschoren hoofd en veel kroeshaar aan de zijkanten. Als het kind een man met zo’n kapsel tegenkomt (zelfs zonder clownspakjes en dergelijke), kan het kind naar hem wijzen en “clown” zeggen.

Accommodatie

Assimilatie is de eerste poging om nieuwe informatie en ervaringen te begrijpen, met accommodatie als een andere oplossing als het bovenstaande onvoldoende is. Bij accommodatie probeer je je bestaande schema’s en ideeën aan te passen, waarbij het proces je een nieuwe ervaring of kennis oplevert en vaak resulteert in de geboorte van nieuwe schema’s. U ziet bijvoorbeeld patat, maar als u erin bijt, realiseert u zich dat het van zoete aardappel is gemaakt. Je past dus je bestaande schema aan (niet alles wat op friet lijkt is aardappel) en je voegt een nieuw schema toe of creëert een nieuw schema (je kunt zoete aardappel gebruiken om friet te maken). Je verandert de bestaande structuren of de kennis die je hebt om aan te sluiten bij de omgeving om je heen.

In het algemeen is aanpassing een gevolg van een falen van het schema. De bestaande kennis die je hebt, werkt gewoon niet in de situatie waarin je je bevindt – de patat smaakt gewoon niet naar aardappel, hoe hard je ook probeert. Daarom, om dit obstakel te overwinnen, verander je, voeg je toe en wijzig je je strategie of schema. Als je denkt aan het voorbeeld van het kind en de clown, zou de ouder van het kind kunnen uitleggen dat de man geen clown is, maar dat het kapsel gewoon iets is wat hij heeft en dat het er niet is om te lachen. Nu zou het kind het schema van de clown moeten veranderen door er andere dingen in op te nemen (mensen aan het lachen maken, rode neus, grappig kostuum) om het te laten werken.

Equilibrium

Ten slotte heb je het idee van evenwicht, waarvan Piaget geloofde dat het de poging van het kind was om een evenwicht te vinden tussen de twee mechanismen: assimilatie en accommodatie. Piaget geloofde dat dit het mechanisme was dat kinderen gebruiken om van het ene denkstadium naar het andere te gaan.

Het proces houdt in dat het kind eerdere kennis toepast (assimilatie) en het gedrag verandert als de kennis niet is afgestemd op de nieuwe kennis (accommodatie). Het proces wordt prachtig geïllustreerd in de onderstaande afbeelding:

Bron: Gebaseerd op SlidePlayer presentatie

Cognitieve ontwikkeling is geen gestaag proces volgens de theorie van Piaget. In plaats van dat kennis iets is wat we in een gestaag tempo opdoen, hebben we de neiging om ons met sprongen te ontwikkelen. Daarom komt evenwicht op verschillende manieren voor en is het sleutelproces dat vooral kinderen gebruiken om verder te gaan dan het eenvoudig assimileren van dingen. Je zou evenwicht kunnen zien als een soort evenwichtherstellend proces.

Wanneer je de vreemde smaak van de zoete aardappelfrietjes tegenkomt, raak je niet gefrustreerd en vraag je je niet af wat er aan de hand is, maar herstel je het evenwicht door je bestaande schema’s aan te passen. De volgende keer dat je een frietje tegenkomt dat eruit ziet alsof het van zoete aardappel is, ga je er niet meer van uit dat het aardappel is. Als de smaak niet overeenkomt met zoete aardappel, probeer je je opnieuw aan te passen – misschien waren het wortelen!

De ontwikkelingsstadia

Het laatste kernconcept van Piagets theorie is misschien wel het belangrijkst: de ontwikkelingsstadia. Zoals ik hierboven al zei, beschouwde Piaget de cognitieve ontwikkeling als een proces of constructie van een mentaal model van de wereld. Ontwikkeling is biologisch en naarmate het kind rijper wordt, treden er veranderingen op in het cognitieve begrip. Volgens Piaget zijn er vier universele stadia van cognitieve ontwikkeling:

  • Sensorimotorisch stadium – Het kernidee voor het sensorimotorisch stadium is objectpermanentie. Dit vereist de vorming van een schema van het object en de kennis dat het object blijft bestaan, zelfs nadat het uit het zicht is verdwenen. Volgens Piaget stelt dit stadium mensen in staat om te leren dat voorwerpen afzonderlijke entiteiten zijn, met een bestaan buiten de waarneming van het individu. De bal blijft een bal, zelfs als hij onder de bank rolt.
  • Pre-operationeel stadium – Het denken begint zich in de pre-operationele periode te ontwikkelen in de richting van symbolische stadia. Men leert dat woorden en voorwerpen iets anders kunnen zijn dan zichzelf. Kinderen beginnen verbeelding te ontwikkelen en dingen kunnen meer betekenis krijgen. Je herinnert je misschien dat je een bal als beste vriend had of dat je een speelgoedvliegtuigje van karton hebt gemaakt. Toch wordt het preoperationele stadium nog steeds beheerst door egocentrische gedachten. Dit betekent dat je het moeilijk vindt om het gezichtspunt van een ander te zien en dat onlogisch denken nog steeds kan voorkomen. Als je bijvoorbeeld water in twee kannen verdeelt, de ene breder en de andere hoger, zou het kind kunnen denken dat in de hogere kan meer water zit.
  • Concreet operationeel stadium – Tijdens het concreet operationeel stadium beginnen de dingen op te warmen. Volgens de theorie van Piaget is dit het moment waarop het kind logisch of operationeel denken begint te vertonen. In plaats van dingen fysiek te moeten uitproberen (zoals het water zelf teruggieten), begint het kind dingen intern te doordenken. Hoewel er in deze ontwikkelingsfase meer logica in het denken komt, blijven de denkpatronen rigide. Een ander belangrijk aspect is het afnemen van egocentrisch denken. Kinderen beginnen te begrijpen dat hun gedachten, gevoelens en ideeën uniek zijn en dat anderen misschien anders denken en voelen.
  • Formeel operationeel stadium – Het laatste stadium voor Piaget ging over het vermogen om logischer te denken, deductief redeneren te gebruiken en abstracte ideeën te begrijpen. Je denkt niet meer dat er maar één oplossing is voor problemen, maar je begint abstracte ideeën en verschillende hypotheses te gebruiken om je leven te leiden. Het operationele stadium eindigt niet echt, want we blijven tot lang in de volwassenheid nieuwe kennis en ervaring opdoen.

Piaget heeft nooit specifieke jaren aan elk stadium toegekend, hoewel er later wel is geprobeerd een gemiddelde leeftijd aan te geven waarop het kind elk stadium zou kunnen bereiken. Belangrijker dan dat, Piaget geloofde wel dat de stadia door iedereen in dezelfde volgorde worden ervaren en dat je bij een normale ontwikkeling geen stadium kunt missen.

APPLICATIE VAN PIAGET’S THEORIE

Piaget’s theorie is een van de meest invloedrijke cognitieve ontwikkelingstheorieën die er zijn. Ondanks het feit dat de theorie is onderzocht en in twijfel getrokken (zoals ik in het volgende hoofdstuk zal uitleggen), zijn de bevindingen in een aantal verschillende contexten gebruikt. Gebaseerd op de observaties van Piaget, zijn de ideeën toegepast in klaslokalen, waar met jonge kinderen wordt gewerkt. Maar de ideeën en het concept kunnen ook veel vertellen over opleiding en ontwikkeling in meer algemene zin.

Je moet in gedachten houden dat Piaget zijn theorie nooit in verband heeft gebracht met onderwijs, maar andere psychologen en onderzoekers hebben zijn ideeën toegepast op het opvoeden en trainen van kinderen. De theorie werd bijvoorbeeld gebruikt als basis voor de praktijk van het basisonderwijs in het Verenigd Koninkrijk. Niettemin had Piaget een paar essentiële dingen te zeggen over leren en ontwikkeling, waarvan u nota moet nemen.

Ten eerste baseerde Piaget zijn ideeën op biologische rijping en stadia, wat betekent dat er een concept van ‘gereedheid’ bij de ontwikkeling betrokken is. Hij geloofde dat kinderen een bepaald niveau van rijpheid nodig hebben voordat hen een specifiek concept kan worden geleerd. Totdat het kind volwassen genoeg is om aan de gevoelens van andere mensen te denken, kan het moeilijk zijn om hen te laten begrijpen dat andere kinderen teddyberen misschien niet knuffelbaar vinden.

Piaget dacht ook dat assimilatie en accommodatie actieve leerervaringen zijn. Voor hem is probleemoplossing geen vaardigheid die moet worden aangeleerd, maar die moet worden ontdekt. Daarom moeten kinderen en andere leerlingen actieve deelnemers zijn aan de opleiding of het onderwijs, en niet slechts passieve deelnemers. Daarom gebruiken veel klaslokalen actief ontdekkend leren als basis, waarbij de leerkracht het leren eenvoudigweg vergemakkelijkt in plaats van het te sturen. Het kind mag in wezen zijn eigen experimenten maken tijdens het leren.

Als je bepaalde toepassingsconclusies wilt trekken uit de theorie van Piaget, zouden die de volgende kunnen zijn:

  • Gebruik rekwisieten en andere hulpmiddelen om het leren te ondersteunen. Aangezien ontwikkeling een actieve ervaring is, wil je de persoon die leert erbij betrekken. U moet de mogelijkheid bieden om dingen te testen, te voelen en te experimenteren met dingen om de betrokkenheid te vergroten en ervoor te zorgen dat het kind de assimilatie kan testen en zich eventueel kan aanpassen aan de nieuwe informatie.
  • Het combineren van acties met woorden. In de beginfase is het vooral belangrijk om de dingen eenvoudig en kort te houden. U wilt een presentatie en een uitleg tegelijk geven. Als je bijvoorbeeld leert hoe je een papieren vliegtuigje bouwt, moet je het bouwproces uitleggen en tegelijkertijd laten zien hoe het gedaan wordt.
  • Inzicht in de verschillende ervaringen die mensen hebben. Je moet kinderen niet alleen leren hoe belangrijk het is om de ervaringen of gevoelens van andere mensen te begrijpen, maar je moet je hier ook bewust van zijn. Mensen kennen verschillende betekenissen toe aan woorden en de schema’s kunnen voor iedereen anders zijn. Als je met zo’n situatie te maken krijgt, moet je er begrip voor hebben in plaats van ertegen te vechten. Zowel jij, als leerkracht, als de persoon, als leerling, moeten misschien af en toe jouw schema’s assimileren en aanpassen.

Wanneer het aankomt op de toepassing van Piagets theorie, is het van cruciaal belang te onthouden dat hij niet dacht dat intellectuele ontwikkeling een kwantitatief proces is, d.w.z. dat je niet alleen maar meer informatie toevoegt aan bestaande kennis in de loop van de tijd. In plaats daarvan gaat ontwikkeling over kwalitatieve verandering, wat betekent dat je geleidelijk meer informatie verwerkt en je bestaande begrip dienovereenkomstig verandert.

KRITIEK VAN PIAGET’S THEORIE

Hoewel Piaget’s theorie veel aandacht heeft getrokken en veel onderwijsinstellingen het hebben gebruikt, heeft het concept ook zijn deel aan kritiek gekregen. Wat vinden onderzoekers het meest storend aan de theorie? Een van de belangrijkste punten van kritiek is de nadruk die de theorie legt op de ontwikkeling in de vorm van stadia.

Hoewel Piaget niet dacht dat deze stadia zich op een specifieke leeftijd voordeden, stelde hij niettemin voor dat je van het ene stadium naar het andere gaat. Volgens wetenschappers die dit problematisch vinden zijn Lev Vygotsky en Bruner, die geloofden dat ontwikkeling een volledig continu proces is. In plaats van van één stadium naar een ander te gaan, vinden zij dat cognitieve ontwikkeling een nooit eindigend proces is dat in zijn essentie niet verandert. De Russische psycholoog, Vygotsky, was het ook niet eens met Piaget’s opvatting dat taal ondergeschikt is aan actie. Piaget geloofde dat gedachten altijd voorafgaan aan taal, terwijl Vygotsky dacht dat de oorsprong van het menselijk redeneren geworteld was in ons vermogen om te communiceren in plaats van interactie met de materiële wereld.

Daarnaast wordt de theorie van Piaget bekritiseerd vanwege de nadruk die hij legt op biologische rijping. De theorie ziet ontwikkeling als een genetisch en biologisch proces en laat daarom de invloed van cultuur of sociale omgeving buiten beschouwing. Dasen deelt in zijn essay in het boek Psychology and Culture zijn observaties onder aboriginal kinderen in Australië.

De kinderen deden vergelijkbare ruimtelijk inzicht en conserveringstaken die Piaget uitvoerde, waarbij de aboriginal kinderen het vermogen om te conserveren later hadden dan Piaget’s Zwitserse kinderen. Aan de andere kant hadden de aboriginals veel eerder ruimtelijk inzicht geleerd dan de Zwitserse kinderen. Volgens Dasen is cognitieve ontwikkeling dus niet alleen een rijpingsproces, maar ook afhankelijk van culturele factoren. In dit geval is ruimtelijk inzicht van cruciaal belang voor nomadische groepen om te overleven en dagelijks te leven.

Piaget’s theorie was grotendeels gebaseerd op observatie en klinische interviews. Zoals ik in het begin heb geschetst, raakte hij geïnteresseerd in het onderwerp toen hij de antwoorden en de speeltijd van kinderen observeerde. Maar observatie is meer vatbaar voor vooringenomenheid dan iets anders. Mijn waarnemingen van een kind dat met een bal speelt, kunnen heel anders zijn dan uw waarnemingen.

Dit geldt vooral voor zijn theorie, omdat hij de hele theorie alleen op zijn waarnemingen baseerde. Als hij de bevindingen met een andere onderzoeker had besproken, zouden de resultaten misschien betrouwbaarder worden gevonden. Zijn interviews werden bijvoorbeeld niet door een andere psycholoog of waarnemer geobserveerd – de antwoorden zouden anders kunnen zijn geïnterpreteerd als iemand anders er ook naar had gekeken.

FINAL THOUGHTS

Het belangrijkste dat uit Piagets theorie moet worden gehaald, is dat leren en het verwerven van intelligentie een actief proces is, niet passief. Volgens de theorie gaat ontwikkeling over voortdurende verandering en aanpassing aan de omgeving – je verkrijgt niet alleen informatie, maar je transformeert je gedachten actief om ze aan te passen aan de werkelijkheid om je heen.

Je gebruikt je verkregen kennis, de schema’s, en implementeert nieuwe kennis ofwel door assimilatie ofwel door aanpassing. In wezen gaat het bij het zoeken naar informatie om het vinden van een evenwicht – het in evenwicht brengen van je bestaande kennis met nieuwe. Hoewel Piagets theorie kritiek heeft gekregen van andere gedragswetenschappers, worden sommige van zijn kernbevindingen over leren en opvoeden nog steeds gebruikt in opleidingsinstituten voor jong en oud.

528 aandelen