Het humane immunodeficiëntievirus (HIV) wordt seksueel overgedragen, via bloedtransfusies, het delen van intraveneuze naalden, en van de moeder op een kind tijdens het geboorteproces en de borstvoeding. De HIV-ziekte kent verschillende fasen: virale overdracht, acute seroconversie, acuut retroviraal syndroom, herstel en seroconversie, asymptomatische chronische infectie en symptomatische HIV-infectie of verworven immunodeficiëntiesyndroom (AIDS). Deze bespreking zal zich specifiek richten op de gevolgen van chronische HIV-infectie en de AIDS-fase.

HIV is een retrovirus dat CD4 T-lymfocyten aantast en uiteindelijk leidt tot de dood van deze cellen en ernstige immunodeficiëntie van het individu dat de infectie heeft opgelopen. Zodra het CD4-getal te laag wordt, kan het immuunsysteem van de gastheer opportunistische infecties en maligniteiten niet meer afweren. De aanwezigheid van een CD4-cijfer van minder dan 200 of een AIDS-gerelateerde ziekte bij een HIV-patiënt is het criterium voor de diagnose AIDS. De behandeling van AIDS is gericht op de opportunistische ziekte of aandoening en het verlagen van de HIV-virale belasting en het controleren op een toename van CD4-cellen door middel van antiretrovirale therapie (ART)

De meeste patiënten bij wie HIV is vastgesteld, zullen binnen tien jaar AIDS ontwikkelen als ze niet worden behandeld. Als na de diagnose AIDS een antiretrovirale therapie wordt gestart, kan de patiënt langer dan tien jaar leven en zelfs een normale levensduur hebben. Zodra bij een patiënt AIDS is vastgesteld en hij geen ART krijgt, zal hij waarschijnlijk binnen twee jaar sterven.