De schilderijen die mijn aandacht trekken zijn meestal landschappen, en ik denk dat ik daar in kunsthistorisch opzicht wel enige kennis van heb. Ik was dan ook verbaasd toen ik onlangs hoorde dat het woord “landschap” – een verengelsing van het Nederlandse landschap – pas rond het begin van de 17e eeuw in de taal werd geïntroduceerd – puur als term voor kunstwerken. Dat wil niet zeggen dat er voor die tijd geen landschappen in de kunst bestonden … blijkbaar was er gewoon geen woord voor.
In de westerse kunst is het vroegste overgebleven voorbeeld van een geschilderd landschap een fresco in Akrotiri, een nederzetting uit de Egeïsche Bronstijd op het vulkanische Griekse eiland Santorini. Het werd prachtig bewaard onder vulkanische as van 1627 v. Chr. tot ongeveer 50 jaar geleden.
Elementen van het landschap werden ook afgebeeld in het Oude Egypte, vaak als achtergrond voor jachtscènes die zich afspelen in het riet van de Nijldelta. In beide gevallen lag de nadruk op individuele plantvormen en figuren op een plat vlak, in plaats van op het weidse landschap. Een ruw systeem van schaalverdeling, om een gevoel van afstand over te brengen, ontwikkelde zich in de loop der tijd en naarmate de versiering van kamers met fresco’s van landschappen en mozaïeken zich voortzette in de Hellenistische en de oude Romeinse periode.
Het was echter pas in de 14e eeuw dat het gebruikelijk werd om de centrale actie van een verhalend schilderij tegen een natuurlijke achtergrond te plaatsen, en in de daaropvolgende eeuw was landschap-als-setting een geaccepteerd genre in de Europese schilderkunst geworden. Het landschap werd vaak prominenter, de figuren minder.
De Renaissance bracht een belangrijke doorbraak met de ontwikkeling van een systeem van grafisch perspectief, waarmee weidse uitzichten overtuigend konden worden weergegeven, met een natuurlijk lijkende progressie van de voorgrond naar het verre uitzicht. Het woord perspectief komt van het Latijnse perspicere, wat “doorkijken” betekent; de toepassing van perspectief komt uit de wiskunde. De basisgeometrie: 1) voorwerpen zijn kleiner naarmate hun afstand tot de waarnemer groter wordt; en 2) de afmetingen van een voorwerp langs de gezichtslijn zijn korter dan zijn afmetingen aan de andere kant van de gezichtslijn, een verschijnsel dat verkorting wordt genoemd.
In Nederland werd de pure landschapsschilderkunst sneller geaccepteerd, grotendeels als gevolg van de afwijzing van religieuze schilderkunst in de calvinistische samenleving. Veel Nederlandse kunstenaars uit de 17e eeuw specialiseerden zich in het schilderen van landschappen en ontwikkelden subtiele technieken om licht en weer realistisch weer te geven. Bepaalde soorten taferelen komen herhaaldelijk voor in inventarissen uit die tijd, waaronder “maanlicht”, “boslandschap”, “boerderij” en “dorp” taferelen. De meeste Hollandse landschappen waren relatief klein: kleinere schilderijen voor kleinere huizen.
In de rest van Europa ging de religieuze schilderkunst er in de 18de en 19de eeuw op achteruit. Dat feit, in combinatie met een nieuwe romantiek – die de nadruk legde op emotie, individualisme en de verheerlijking van de natuur – zorgde ervoor dat landschappen de geliefde plaats in de kunst kregen die ze vandaag de dag nog steeds innemen.
Geef een antwoord