John Brown (1800-1859) was een abolitionist die geloofde dat God hem had opgedragen het land te bevrijden van de slavernij. Fanatiek in zijn missie voerde hij soms campagne met geweld en terrorisme: in de gevechten die bekend staan als “Bloedend Kansas” vermoordden Brown en zijn zoons vijf kolonisten die voorstander waren van slavernij, als vergelding voor de plundering van Lawrence in 1856. Gedreven uit Kansas, keerde Brown terug naar het oosten. Met de steun van invloedrijke abolitionisten probeerde hij in de bergen van Maryland en Virginia een leger van vrije zwarten en gevluchte slaven bijeen te brengen om een guerrillacampagne te voeren tegen plaatselijke slavenhouders. In 1859 overviel hij met een bende van eenentwintig mannen de Amerikaanse wapenkamer in Harper’s Ferry, Virginia. De overval mislukte jammerlijk en Amerikaanse troepen onder het bevel van kolonel Robert E. Lee namen Brown en zijn mannen spoedig gevangen. Brown werd voor de rechtbank schuldig bevonden aan verraad en geëxecuteerd door ophanging.
In deze toespraak, gehouden aan het eind van zijn proces, spreekt Brown zich onoprecht uit tegen geweld en betoogt hij dat zijn doelen zonder bloedvergieten aan beide kanten bereikt hadden kunnen worden. Als zijn daden in het belang waren geweest van “de rijken en machtigen”, zei hij, zou hij zijn geprezen in plaats van veroordeeld. Toch aanvaardde hij het vonnis van het hof; hij voelde zich niet schuldig. Hij verklaarde dat zijn executie de zaak van gerechtigheid zou dienen en zijn bloed zou vermengen “met het bloed van miljoenen” tot slaaf gemaakte Afrikanen. Browns overval toonde aan de steeds meer verdeeld geraakte natie de extremen die sommigen nodig achtten om afschaffing te bewerkstelligen. Hij werd geprezen als held en martelaar door velen die anders geweld verafschuwden, onder wie Ralph Waldo Emerson en Henry David Thoreau.
Mark D.Baumann,
New York University
Zie ook Antislavernij ; Slavenopstanden .
Ik heb, moge het het Hof behagen, een paar woorden te zeggen.
In de eerste plaats ontken ik alles behalve wat ik de hele tijd heb toegegeven,-het plan van mijn kant om de slaven te bevrijden. Ik was zeker van plan om van die zaak een schone zaak te maken, zoals ik afgelopen winter deed, toen ik Missouri binnenging en daar slaven meenam zonder dat er aan beide kanten een pistool afging, hen door het land verplaatste en hen tenslotte in Canada achterliet. Ik was van plan om hetzelfde nog eens te doen, op grotere schaal. Dat was alles wat ik van plan was. Ik had nooit de bedoeling moord te plegen, of verraad te plegen, of eigendom te vernielen, of slaven op te hitsen of aan te zetten tot rebellie, of tot opstand.
Ik heb nog een bezwaar; en dat is, dat het onrechtvaardig is dat ik zo’n straf moet ondergaan. Als ik had ingegrepen op de manier die ik toegeef, en waarvan ik erken dat het eerlijk is bewezen (want ik bewonder de oprechtheid en openhartigheid van het grootste deel van de getuigen die in deze zaak hebben getuigd),-als ik zo had ingegrepen ten behoeve van de rijken, de machtigen, de intelligenten, de zogenaamde groten, of ten behoeve van een van hun vrienden,- hetzij vader, moeder, broer, zuster, vrouw, of kinderen, of iemand van die klasse,- en had geleden en opgeofferd wat ik in deze inmenging heb gedaan, dan zou het allemaal goed zijn geweest; en iedereen in dit hof zou het een daad hebben geacht die eerder beloning dan straf waard was.
Dit hof erkent, naar ik aanneem, de geldigheid van de wet van God. Ik zie hier een boek gekust waarvan ik aanneem dat het de Bijbel is, of tenminste het Nieuwe Testament. Dat leert mij dat alles wat ik wil dat de mensen mij aandoen, ik dat ook hun moet aandoen. Het leert mij verder, “te denken aan hen die in banden zijn, als met hen verbonden.” Ik heb getracht aan die instructie te voldoen. Ik zeg dat ik nog te jong ben om te begrijpen dat God geen aanzien des persoons heeft. Ik geloof dat mijn bemoeienis met Zijn verachte armen, zoals ik altijd heb toegegeven, niet verkeerd was, maar juist. Nu, als het noodzakelijk wordt geacht dat ik mijn leven moet verbeuren voor de bevordering van de doeleinden der gerechtigheid, en mijn bloed verder moet vermengen met het bloed van mijn kinderen en met het bloed van miljoenen in dit slavenland wier rechten worden veronachtzaamd door verdorven, wrede en onrechtvaardige wetten,- dan onderwerp ik mij daaraan; laat het zo geschieden!
Laat mij nog één woord zeggen.
Ik voel mij volkomen tevreden met de behandeling die ik op mijn proces heb gekregen. Gezien alle omstandigheden is het genereuzer geweest dan ik had verwacht. Maar ik voel me niet schuldig. Ik heb vanaf het begin gezegd wat mijn bedoeling was, en wat niet. Ik heb nooit iemands leven op het spel gezet of de neiging gehad om verraad te plegen, slaven tot opstand aan te zetten of een algemene opstand te ontketenen. Ik heb nooit iemand daartoe aangemoedigd, maar altijd elk idee van dien aard ontmoedigd.
Laat mij ook een woord zeggen met betrekking tot de verklaringen van sommigen van hen die met mij verbonden zijn. Ik hoor dat door sommigen van hen is beweerd dat ik hen ertoe heb aangezet zich bij mij aan te sluiten. Maar het tegendeel is waar. Ik zeg dit niet om hen te kwetsen, maar als spijtbetuiging voor hun zwakte. Niet één van hen is uit eigen beweging bij mij gekomen, en het grootste deel van hen op eigen kosten. Een aantal van hen heb ik nooit gezien, en nooit een woord met hen gesproken, tot de dag dat zij bij mij kwamen; en dat was voor het doel dat ik heb aangegeven.
Nu heb ik gedaan.
Geef een antwoord