In de afgelopen decennia hebben veel Israëlische regeringen en zionistische organisaties een wereldwijde kruistocht gelanceerd om ervoor te zorgen dat de politieke controle van Israël over Jeruzalem zich vertaalt in exclusief fysiek en juridisch bezit van de stad door specifieke Joodse groepen, zoals de controle over de eredienst bij de Westelijke Muur (Haʾit al-Buraq in het Arabisch, en ha-Kotel ha-Ma’aravi in het Hebreeuws). Soortgelijke inspanningen – met overweldigende financiële en politieke steun van evangelische organisaties in de VS – bestaan voor de overname van de Haram al-Sharif (in het Engels bekend als de Tempelberg, en in het Hebreeuws als Har ha-Bayt).

Volledige steun van de Verenigde Staten

Het is in dit licht dat we de op 6 december 2017 door Donald Trump ondertekende wet moeten zien om de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem te verplaatsen. Het is een belangrijke fase in deze poging om Jeruzalem exclusief aan sommige Joden te laten toebehoren. Trump voerde gewoon een besluit uit dat in 1995 door het Amerikaanse Congres werd aangenomen (bekend als de Jerusalem Embassy Act), en het betekent dus geen afwijking van eerdere Amerikaanse strategie. Het laat de overweldigende steun zien die Israël heeft ontvangen van de politieke en civiele instellingen in de VS, met meer dan 130 miljard dollar aan militaire en niet-militaire hulp (1948-2018) en nog eens miljarden aan indirecte hulp, zoals het financieren van talloze satelliet- en uitwisselingsuniversiteitsprogramma’s in Israël, het sponsoren van leden van het Israëlische leger en de politie om Amerikaanse rechtshandhaving te trainen, enz. Voeg daarbij de enorme diplomatieke dekking van de VS die de Israëlische regeringen in staat heeft gesteld om politieke en juridische verantwoording op het wereldtoneel te ontlopen voor hun volslagen minachting van internationale verdragen en overeenkomsten en hun apartheidssysteem behandeling van de Palestijnen. Het lijdt geen twijfel dat vele machtige Westeuropese landen, en zelfs enkele Arabische staten, heimelijk of openlijk hun steun hebben verleend aan deze Israëlische poging om van de politieke controle over Jeruzalem een exclusief bezit te maken.

Macht maakt nog geen recht. De geschiedenis leert ons ook dat macht niet altijd tot duurzame oplossingen of realiteiten leidt. In 587 v. Chr. verwoestten de Babyloniërs Jeruzalem en verbande de oude Israëlieten, maar hun daad schiep alleen maar een sterkere verbondenheid met de stad, zoals we lezen in de Psalm (137,5): “Als ik u vergeet, o Jeruzalem, laat mijn rechterhand verdorren!” Toen de Romeinen in 70 n.C. de Tempel verwoestten, ontstond er een sterk verlangen om hem te herbouwen. Men kan zeggen dat de christenen en de moslims, als erfgenamen van de bijbelse geschiedenis, zich door dat verlangen hebben laten inspireren bij de bouw van de Kerk van het Heilig Graf en de Rotskoepel, die beide deels bedoeld waren als verschillende vervullingen van de herbouw van de “Tempel”. Bovendien zijn er tegenwoordig joodse en protestantse groeperingen die de oude joodse tempel trachten te herbouwen, en hun inspanningen hebben ernstige politieke gevolgen voor de Palestijns-Israëlische kwestie. Vandaag de dag speelt Israël de rol van Babylon en Rome, en de Palestijnen zijn, net als de oude Israëlieten in 587 v. Chr. en de Joden in 70 n. Chr., de slachtoffers.

Saladin en Richard Leeuwenhart

Jeruzalem is een plaats die van iedereen is en van niemand. Het behoort niet toe aan een specifieke groep, omdat het toebehoort aan alle monotheïsten. Daarom zou de controle erover deze eenvoudige realiteit moeten accepteren, en zij die verblind zijn door hun huidige macht zouden van de geschiedenis moeten leren. Zij moeten toegeven dat Jeruzalem een erfgoed is, en wie het controleert moet dienen als de hoeder ervan. Zo hebben talloze islamitische heersers de stad behandeld, zelfs toen het verleidelijk was haar in bezit te nemen en hun macht dat had kunnen toestaan. Een voorbeeld van deze houding tegenover Jeruzalem komt uit de carrière van sultan Saladin. In 1192 sloten hij en koning Richard Leeuwenhart een vredesverdrag dat een einde maakte aan de oorlog tussen de twee kampen. De vrede stond de Franken toe hun pelgrimstocht naar Jeruzalem te hervatten, wat de koning niet beviel. Hij schreef aan Saladin dat alleen degenen die een laissez-passer van hem droegen mochten worden toegelaten, terwijl degenen die er geen hadden door de moslims moesten worden geweerd. Saladin antwoordde dat hij geen Frank kon verbieden Jeruzalem te bezoeken omdat een dergelijke daad zijn plichten als gastheer schendt.

Men zou kunnen denken dat dit een public relations stunt was, om een moderne uitdrukking te gebruiken, van de kant van Saladin. Een stunt was het niet. Saladin’s antwoord aan Richard was gebaseerd op het historisch besef van de moslim heersers en geleerden dat de moslims niet de eigenaars zijn van Jeruzalem. Zij zijn de bewaarders van de stad, en hun verantwoordelijkheid vereist dat zij de rechten van alle pelgrims (of dat nu moslims, christenen of joden zijn) beschermen en garanderen om te komen aanbidden op hun heilige plaatsen, waarvan sommige – zoals de Rotskoepel – worden gedeeld door alle drie monotheïstische godsdiensten.

Dit was niet de enige keer dat Saladin liet zien dat zijn rol als bewaarder beperkingen oplegde aan wat hij wel en niet kon doen in de stad, zelfs als zijn macht hem dat zou hebben toegestaan. In oktober 1187, na de inname van Jeruzalem van de Franken, die het sinds 1099 hadden bezet, riep Saladin een vergadering bijeen van hoge legerofficieren, bestuurders en godsdienstgeleerden om het lot van de Kerk van het Heilig Graf te bespreken. De meerderheid van de aanwezigen adviseerde hem de kerk ongemoeid te laten omdat het de wettelijke plicht van de Moslims was deze te beschermen en het recht van de Christenen te verdedigen om op bedevaart naar Jeruzalem te komen. Zij betoogden dat deze rechten in de wet waren vastgelegd door de tweede kalief Umar ibn al-Khattab die naar Jeruzalem kwam – naar verluidt in 638 – en een pact sloot met de christenen – bekend als het Pact van Umar of al-uhda al-umariyya in het Arabisch. Het concept van voogdijschap verklaart waarom ten tijde van de Britse bezetting van Palestina in 1917, en ondanks de moslimheerschappij van bijna 1300 jaar, de voornaamste bezitters van eigendommen in Jeruzalem de christenen waren.

Iedere godsdienst heeft zijn stempel op de stad gedrukt

Jeruzalem neemt een centrale plaats in in het religieuze universum van de Islam, het Christendom en het Jodendom, en de drie godsdiensten delen dezelfde fundamentele bijbelse vertelling die van de stad het religieuze centrum van het monotheïsme maakte. Elke gemeenschap heeft ook haar eigen unieke kenmerken en exclusieve verhalen aan de stad toegevoegd. Dat de moslims zich verplicht voelden de christelijke en joodse gebedshuizen in Jeruzalem en de toegang daartoe te verdedigen en te beschermen, betekent niet dat de stad niet belangrijk voor hen was. Hun religieuze en politieke gehechtheid aan de stad dateert van de eerste eeuw van de Islam (zevende eeuw na Christus), en werd gevormd door het gemeenschappelijke bijbelse erfgoed dat zij delen met de Joden en de Christenen. Zij voegden daar in de loop der jaren hun eigen ervaringen in de stad aan toe, die deel zijn gaan uitmaken van het islamitische erfgoed van Jeruzalem. De ontwikkeling van de Haram al-Sharif door de Umayyad-kaliefen (de Rotskoepel en de Aqsa-moskee) en vele andere religieuze en statige bouwwerken zijn tijdloze getuigenissen van het feit dat Jeruzalem voor de moslims zeer belangrijk was. Het is belangrijk omdat zij geloven dat de schepping daar begon, omdat talloze goddelijke interventies en profetische ervaringen zich in en rond de stad ontvouwden, en omdat het einde der tijden er zal plaatsvinden. Als zodanig kwamen vele moslims door de eeuwen heen op bedevaart naar Jeruzalem, of stopten in de stad op weg naar Mekka (een stop in Jeruzalem op weg naar de hadj-bedevaart in Mekka was gedurende de hele islamitische geschiedenis zeer populair (het hield alleen op door het geweld dat voorafging aan en volgde op de oprichting van de staat Israël). Jeruzalem was ook een gevierde plaats voor spirituele retraite, vooral voor soefi’s en vele andere moslims, gezien het geloof dat de profeet Mohammed van hieruit naar de hemel reisde waar hij zijn audiëntie bij God had. Sommige Moslims wilden Jeruzalem ook graag bezoeken om zich er vertrouwd mee te maken ter voorbereiding op de Dag des Oordeels.

Zoals eerder opgemerkt, begrepen de Moslims historisch dat de plicht van het voogdijschap hun heerschappij over de stad conditioneerde en bepaalde welke keuzen zij konden maken. Zij waren zelfs bereid de politieke controle over de stad te delen, of zelfs aan andere groepen over te dragen, in ruil voor vrede, mits een dergelijke vrede de Moslims toegang en aanbidding in de stad zou verzekeren. Een voorbeeld hiervan komt uit de tijd van Saladin. In 1191 ontmoette Richard Leeuwenhart Saladins broer al-Adil met een vredesaanbod. Hij stelde voor dat al-Adil met zijn zuster Joan zou trouwen. Al-Adil besprak het voorstel met enkele belangrijke leden van Saladins hof, die het goed vonden en het aan de sultan voorlegden. Saladin gaf het zijn zegen. De voorgestelde overeenkomst hield in dat het koningspaar Jeruzalem als hoofdstad zou nemen en samen over Palestina zou regeren. De deal viel uiteindelijk in duigen door de afwijzing van Rome; de pausen waren in die tijd onvermurwbaar in de strijd tegen de moslims en saboteerden elke vrede die sommige kruisvaardersleiders probeerden te sluiten met de moslims.

Moslimpelgrims bij de Geboortekerk

Deze deal was niet helemaal dood. Het werd 38 jaar later gedeeltelijk nieuw leven ingeblazen toen Saladins neef sultan al-Kamil en de Heilige Roomse keizer Frederik II van Hohenstaufen een vrede sloten om Jeruzalem te delen. Naar mijn mening was het deze vrede die uiteindelijk een einde maakte aan de kruistochten in die zin dat zij vele leiders in Europa terughoudend maakte om tegen de moslims te vechten. Het verbond dat al-Kamil en Frederik in 1228-1229 sloten, verzekerde de moslims van hun rechten om de zaken in de moslimwijk te regelen, en de christenen van hun rechten om de zaken in de christelijke wijken te regelen, die zich ook uitstrekten tot Bethlehem. Het beschermde ook de rechten van elke groep om heiligdommen in elkaars gebieden te bezoeken en te vereren, zoals christelijke pelgrims die naar de Rotskoepel komen, of moslimpelgrims die de Geboortekerk in Bethlehem bezoeken.

Ook de houding van de moslims ten opzichte van de joodse rechten in Jeruzalem werd bepaald en gevormd door het begrip voogdijschap. Een voorbeeld hiervan zijn de historische rechten die de Joodse gemeenschappen hadden op de eredienst bij de Westelijke Muur. Een ander voorbeeld is een incident dat zich in november 1473 afspeelde en duurde tot augustus 1475 tussen de plaatselijke moslim- en joodse gemeenschappen. Het geeft ons een duidelijk beeld van de manier waarop moslimheersers zich verplicht voelden de Joodse rechten in Jeruzalem te beschermen, zelfs op momenten dat zij gemakkelijk hadden kunnen toegeven aan oproepen van het volk om Joodse eigendommen in beslag te nemen en de Joden weerloos waren en elke politieke macht ontbrak. Het incident in kwestie deed zich voor na een zware regenbui in november 1473, die de instorting veroorzaakte van een Joods eigendom in de Joodse wijk van de stad.

Lokale moslims dachten het perceel te confisqueren om het te gebruiken als toegang tot een moskee ernaast. Dit leidde tot een fiasco tussen enkele plaatselijke leiders en juristen enerzijds en de Mamlukse sultan Qaʾitbay in Caïro en officiële Mamlukse juristen anderzijds. Woedend over de weigering van de sultan om hen het Joodse lot te geven, verwoestte een groep moslimmen in Jeruzalem de Joodse synagoge. De Joodse gemeenschap schreef naar Qaʾitbay om hulp. Hij riep een raad van religieuze juristen bijeen die oordeelde dat de Joden recht hebben op hun synagoge en hun kavel, en dat zij toestemming moeten krijgen om deze te herbouwen. De plaatselijke bevolking weigerde het besluit van de sultan toe te passen. Qaʾitbay was woedend over deze ongehoorzaamheid en liet enkele juristen uit Jeruzalem naar Caïro overbrengen, waar zij werden gegeseld en uit hun ambt ontslagen. Het incident eindigde in augustus 1475 en de synagoge mocht worden herbouwd.

Een belediging voor het historische Jodendom

Dit geval, net als de andere die in dit artikel zijn besproken, laat zien hoe de notie van voogdij eeuwenlang een dominante rol bleef spelen onder islamitische politieke en religieuze elites, en niet beperkt bleef tot een bepaalde heerser. Deze middeleeuwse opvatting van voogdij leidde de houding van de moslimheersers ten opzichte van Jeruzalem. Zij voelden zich verplicht de rechten van christenen en joden te beschermen, zelfs op momenten dat zij gemakkelijk hadden kunnen toegeven aan de eisen van het volk of aan historische gelegenheden om deze te confisqueren. Vandaag zien we daarentegen de regering van Benjamin Netanyahu, aangemoedigd door de VS, Europese en Arabische regeringen, die haar militaire voordeel gebruikt om Jeruzalem te confisqueren en er een exclusief eigendom van te maken voor sommige Joden, wat een belediging is van het historische jodendom, het christendom en de islam.

Het is nogal ironisch dat de periode die we de Middeleeuwen noemen – en die vanwege haar eurocentriciteit noties van barbarij en religieus fanatisme oproept – lessen over staatsmanschap kan bieden die gevaarlijk ontbreken in de wereld van vandaag. Trump, Netanyahu en veel van dergelijke botte wereldleiders gedragen zich als de Babyloniërs of de Romeinen, alsof hun macht zal blijven bestaan en hun zeggenschap de wet is. De vrede tussen al-Kamil en Frederik II is een perfect model om het Palestijns-Israëlische conflict over Jeruzalem op te lossen. Het zal echter nooit werken als de Israëlische regeringen erop staan de Palestijnen alle rechten in Jeruzalem en Palestina te ontnemen. Om het te laten werken, moeten we terug naar het concept van custodianship, waarbij de politieke heerser van Jeruzalem verplicht is om een gastheer te zijn, een genereuze gastheer.