Het proces van winning van vloeibare ruwe olie uit de grond is betrekkelijk eenvoudig vergeleken met de winning van olieschalie. De druk van de gassen die zich in de oliekamer bevinden, dwingt de ruwe olie naar de oppervlakte. Nadat deze druk is weggenomen, beginnen de moeilijkere secundaire en tertiaire fasen van het olieboren. In sommige gevallen kan er water worden ingepompt om de samengeperste olie los te maken. Soms worden gassen ingebracht om de oliekamer weer onder druk te brengen. En in veel gevallen wordt de resterende olie gewoon achtergelaten voor toekomstige boringen met meer geavanceerde apparatuur.
Het winnen van ruwe olie uit gesteente is misschien wel het moeilijkste proces van winning. Olieschalie moet worden gedolven met ondergrondse of bovengrondse mijnbouwmethoden. Na het uitgraven moet de olieschalie worden geroot. Hierbij wordt het gedolven gesteente blootgesteld aan het proces van pyrolyse – waarbij zonder de aanwezigheid van zuurstof extreme hitte op een stof wordt toegepast, waardoor een chemische verandering optreedt. Tussen 650 en 700 graden Fahrenheit begint het kerogeen – de fossiele brandstof die erin zit opgesloten – vloeibaar te worden en zich van het gesteente te scheiden. De olie-achtige substantie die ontstaat kan verder worden geraffineerd tot een synthetische ruwe olie. Wanneer olieschalie bovengronds wordt ontgonnen en geroot, wordt dit proces oppervlakte-retorting genoemd.
Advertentie
Het probleem is dat dit proces twee extra stappen toevoegt aan het conventionele winningsproces, waarbij vloeibare olie gewoon uit de grond wordt gepompt. Naast de winning moet het kerogeen worden geraffineerd en geraffineerd tot synthetische ruwe olie. Olieschalie brengt ook milieuproblemen met zich mee. Er zijn twee vaten water nodig om één vat olieschalievloeistof te produceren. En zonder geavanceerde waterzuiveringstechnologie zal het geloosde water bij het raffineren van olieschalie het zoutgehalte van het omringende water verhogen, waardoor de plaatselijke omgeving wordt vergiftigd. Elk vat olie geproduceerd uit schalie laat ongeveer 1,2 tot 1,5 ton gesteente achter. Wat moet er met dit achtergebleven gesteente gebeuren? Er zijn zeker projecten waarvoor los gesteente nodig is – zoals het bedekken van de grond onder snelwegviaducten om daklozen te ontmoedigen zich te vestigen. Maar de vraag zou wel eens niet kunnen voldoen aan het aanbod als de olieschalieproductie ooit op grote schaal wordt uitgevoerd.
Royal Dutch Shell Oil Company heeft een antwoord bedacht op enkele van de problemen met de raffinage van olieschalie. Het bedrijf noemt het In Situ Conversion Process (ICP) . Bij ICP blijft het gesteente waar het is; het wordt nooit van de plaats afgegraven. In plaats daarvan worden gaten geboord in een olieschalievoorraad en worden verwarmingselementen in de aarde neergelaten. In de loop van twee of meer jaar wordt de schalie langzaam verhit en sijpelt het kerogeen naar buiten. Het wordt ter plaatse opgevangen en naar de oppervlakte gepompt. Hierdoor valt het aspect van de mijnbouw weg en worden de kosten verder gedrukt, aangezien het gebruikte gesteente niet hoeft te worden vervoerd of afgevoerd.
Het ontwerp van Shell omvat een bevriezingsmuur – in wezen een barrière rond de olieschalielocatie waar afgekoelde vloeistoffen in de grond worden gepompt. Dit bevriest eventueel grondwater dat de site kan binnendringen en voorkomt dat schadelijke bijproducten zoals koolwaterstoffen naar buiten sijpelen.
Omwille van de huidige obstakels is olieschalie nog niet op grote schaal commercieel geproduceerd. Simpel gezegd, het is momenteel duurder en schadelijker voor het milieu dan conventionele boringen. Maar naarmate de aanvoer van ruwe olie afneemt en de prijs van aardolie stijgt, wordt olieschalie, vooral volgens het plan van Shell, steeds aantrekkelijker. Lees hierna over enkele van de positieve en negatieve wereldwijde gevolgen van de opkomende olieschalieproductie.
Geef een antwoord