Spinnenhuid

Net als andere geleedpotigen is het lichaam van de spin bedekt met een min of meer stijve “huid” of cuticula (het exoskelet) van eiwit en chitine. Het schubbenlaagje van de spin bestaat uit verschillende lagen, waarvan de buitenste de hardste is en bedekt is met een dunne waslaag aan het oppervlak, die helpt waterverlies uit het lichaam te beperken. Het schubbenlaagje biedt inwendige bevestigingspunten voor de spieren en helpt bij de regeling van de bloeddruk. Hoewel het aan de buitenkant hard en beschermend is, moet het schubbenlaagje toch plaats bieden aan de zintuigen van de spin – in de vorm van verschillende soorten door zenuwen gevoede haren en putjes, en ook aan de ogen. De schubbenlaag strekt zich zelfs intern uit, en bekleedt de voordarm (mond tot maag) en de achterdarm, de luchtpijp (ademhalingsbuis) en de sperma-opslagorganen (spermathecae) van het vrouwtje.

Om de spin in staat te stellen te groeien, moet de volledige schublaag periodiek worden afgestoten, een proces dat rui wordt genoemd. Eerst wordt onder het oude een nieuw, groter schubbenlaag gemaakt, het oude schubbenlaag splijt en de spin klimt eruit. De nieuwe schub is zeer zacht en de meeste spinnen zullen zich niet bewegen tot de schub verhard is.

Spinenskelet

Een spinnen exoskelet omsluit de met bloed gevulde lichaamsruimte. Opgesloten in deze halfstijve ruimte, kan de bloeddruk worden gevarieerd door veranderingen in de frequentie van de hartslag of het samentrekken en ontspannen van de spieren, met name de sterke borstspieren. De cuticula en het bloed vormen samen een eenheid die onder druk staat en bekend staat als het hydrostatisch skelet. Dit is belangrijk voor het behoud van de lichaamsvorm (turgor) en de functie.

leven en dood

Het vermogen om de bloeddruk te variëren is belangrijk bij uiteenlopende functies zoals rui en beweging. Tijdens de rui resulteert een verhoogde hartslag in een verhoogde bloeddruk die helpt de verzwakte schubbenlaag open te splijten. Het strekken van de ledematen tijdens de beweging gebeurt hoofdzakelijk door het samentrekken van sterke borstspieren, waardoor de bloeddruk in de borstkas toeneemt en de ledematen zich naar buiten uitstrekken. Dit verklaart waarom spinnen veel buigspieren hebben om hun ledematen naar binnen te buigen, maar minder strekspieren om ze naar buiten uit te strekken – ze zijn gewoon niet zo vaak nodig. Het verklaart ook waarom bij gewonde of dode spinnen de poten altijd naar binnen gebogen zijn – ze hebben hun bloeddruk niet meer onder controle en daardoor kunnen de sterke buigspieren overheersen en de poten onder het lichaam naar binnen trekken. Deze ‘doodshouding’ wordt nagebootst door spinnen die aan roofdieren ontsnappen door zich vanuit een web op de grond te laten vallen – alleen zijn de poten in dit geval opzettelijk naar binnen gebogen terwijl ze voor dood spelen.