Klinisch/orthopedisch onderzoek

Het eerste deel van het orthopedisch onderzoek moet gericht zijn op ganganalyse. Aangezien de aandoening vaak bilateraal is, wordt een unilaterale achterhandkreupelheid, gekenmerkt door een asymmetrie van de verticale verplaatsing van het bekken, zelden gezien. Het komt echter vaak voor dat een van de ledematen meer aangedaan is dan de andere, zodat subtiele loopasymmetrieën aanwezig kunnen zijn. Veel voorkomende symptomen zijn een slingerende gang met een bunny hopping gang tijdens het rennen of in draf bij de meest aangetaste honden. Honden met gesubluxeerde heupen hebben de neiging om met een meer geabduceerde gang te lopen. Vaak verschuiven honden hun meest aangedane achterpoot lichtjes naar lateraal.

Manipulatie zal typisch pijn uitlokken tijdens heup extensie in dysplastische of artritische gewrichten. De pijn wordt vaak verergerd door tegelijkertijd een abductie en extensie van de heup uit te voeren. Het zou zeer ongebruikelijk zijn om een totale heupvervangende operatie te overwegen als een hond geen bewijs van heupongemakken vertoont bij orthopedisch onderzoek en via de anamnese.

Bij jonge honden kan subluxatie van de heupen soms worden gepalpeerd met een lichte druk op de trochanters major terwijl de hond staat. Een subluxatie of reductie van de heupen kan worden gevoeld met een zwaai van het bekken. Jonge honden hebben vaak te veel pijn om een Ortolani of Barden test uit te voeren zonder sedatie.

Andere oorzaken van achterpoot kreupelheid moeten worden uitgesloten tijdens lichamelijk onderzoek. Het is niet ongewoon om naast heupdysplasie ook andere oorzaken van achterhandkreupelheid te vinden. Dit moet worden onderzocht voordat heupoperatie wordt overwogen. Uit te sluiten aandoeningen zijn o.a. craniale kruisbandaandoening, lumbosacrale aandoening, spierziekte (b.v. iliopsoas/gracilis/semitendineuze contractuur, pectineus pijn), degeneratieve myelopathie, etc.

Zijn er alternatieve chirurgische opties voor een totale heupprothese?

Bij jonge honden kunnen chirurgische opties voor heupdysplasie die de heupanatomie wijzigen, worden overwogen. Juveniele schaambeen symfysiodese is beschreven bij honden die jonger zijn dan 24 weken (de operatie is het meest effectief als ze tussen de 15 en 18 weken oud zijn) en bij wie op orthopedisch onderzoek en distractieradiografie een laxiteit van de heup is aangetoond. Deze operatie wordt in verband gebracht met een verminderd risico op het ontwikkelen van heupartrose bij puppy’s met een verhoogde heupluxatie (Patricelli et al., 2002; Manley et al., 2007; Bernarde, 2010). Helaas zijn de meeste pups met klinische tekenen van heupdysplasie ouder dan 20 weken en wordt de kans dus gemist.

Een tweede operatie om te overwegen bij jonge honden is de dubbele of drievoudige bekkenosteotomie. Deze technieken kunnen worden overwogen bij honden van 6 tot 10 maanden oud die een milde heupinstabiliteit vertonen (geïdentificeerd door middel van de Ortolani-test), klinische tekenen van heupdysplasie en geen radiografisch bewijs van artrose (+/- artroscopie indien beschikbaar).

Het is belangrijk op te merken dat geen van deze procedures (juveniele schaambeen symfysiodese of drievoudige bekken osteotomie) de voor heupdysplasie kenmerkende laxiteit van het heupgewricht elimineert en dat de progressie van degeneratieve veranderingen nog steeds kan optreden (Johnson et al., 1998; Manley et al., 2007).

Excisie van de heupkop en -hals wordt beschouwd als een reddingsoptie die van oudsher wordt gebruikt voor de behandeling van pijnlijke heupgewrichten. Het wordt meestal niet aanbevolen bij honden van grote rassen, tenzij alle aspecten van conservatief beheer zijn geprobeerd en totale heupprothese geen optie is (Off en Matis, 2010).

Bij honden van kleine rassen kan een femurkop- en halsexcisieoperatie bevredigende resultaten opleveren vanuit het oogpunt van de eigenaar, vooral als er een geschikt postoperatief fysiotherapieregime wordt toegepast. De resultaten zijn echter minder voorspelbaar (en kunnen blijvende kreupelheid omvatten) en de heupfunctie zal niet normaal zijn (met verminderd bewegingsbereik, proximale verplaatsing, enz.). Het verschil in resultaat tussen excisie van de femurkop en -hals en totale heupprothese is minder duidelijk bij kleine rassen; van de laatste optie wordt echter steeds meer erkend dat ze een beter resultaat biedt en daarom als gouden standaard moet worden beschouwd (Off en Matis, 2010).

Respons op conservatief beheer

De respons op conservatief beheer is een belangrijk onderdeel van de besluitvorming. Na het instellen van een geschikte conservatieve behandeling, en als een hond in staat is om een normale activiteit te hebben zonder klinische symptomen, is het onwaarschijnlijk dat een operatie wordt aanbevolen. Conservatieve behandeling vereist gewoonlijk een multimodale aanpak, met toediening van pijnstillers op verzoek of continu (bv. NSAID’s, paracetamol), hydro-/fysiotherapie, nutraceutica, regelmatige weinig belastende activiteiten, enz. In gevallen waar pijn of kreupelheid aanhoudt ondanks conservatieve therapie, of levenslange medicatie nodig is om de klinische verschijnselen onder controle te houden, dient chirurgie te worden overwogen als alternatief.

Progressie van klinische verschijnselen

Veel jonge honden (tussen 6 en 18 maanden) zullen de neiging hebben om te verbeteren met conservatieve behandeling. Bij jonge honden zou een aanzienlijk deel van de pijn veroorzaakt worden door instabiliteit van het heupgewricht en uitrekking van de weke delen (gewrichtskapsel en rond ligament). Wanneer het skelet volgroeid is, wordt het dysplastisch gewrichtskapsel dikker en kan de instabiliteit verminderen. Dit kan klinisch worden waargenomen als een vermindering van de hoeveelheid pijn in de aangetaste gewrichten en een verbetering van de klinische verschijnselen. Artrose zal zich echter beginnen te ontwikkelen en voortschrijden.

Bij oudere honden is de belangrijkste oorzaak van pijn afkomstig van artrose en verbranding van het gewrichtskraakbeen. Pijn door artrose en kraakbeenverbranding kan echter ook bij sommige jonge honden worden gezien en is vaak secundair aan de abnormale belastingverdeling als gevolg van heup subluxatie.