Kan er een belangrijkere vraag zijn dan: ‘Hoe zijn we hier gekomen?’

Natuurlijk bedoel ik niet die boeken waar we ons allemaal aan vergaapten als tweens, wanhopig om ons veranderende puberlichaam te begrijpen.

Ik bedoel: ‘Hoe zijn we hier gekomen, als soort?Hoe zijn we zo anders geworden dan al het andere leven?’

Op de manier waarop we eruit zien: met onze grote, ballonachtige hersenen en schedels, haarloze lichamen, kleine tanden, vooruitstekende kinnen, nietige spieren, en rondhobbelend op twee voeten.

Ook in de manier waarop we ons gedragen: met onze opmerkelijk complexe en bewuste hersenen, welbespraakte spraak en taal, symbolische, creatieve geesten, en buitengewone verbeeldingskracht.

En hoe zijn we ertoe gekomen om vrijwel alle hoeken en gaten van de planeet te bewonen en zelfs naar plaatsen buiten de Aarde te reizen?

De fossiele, genetische en archeologische verslagen leveren het enige harde bewijs dat we hebben over ons evolutionaire verleden.

Zelfs als we teruggaan tot het Paleolithicum (of Stenen Tijdperk) krijgen we werkelijk geen enkele aanwijzing dat wij als soort voorbestemd zouden zijn om de apen te zijn die uiteindelijk de planeet zelf, op wereldschaal, vorm zouden geven.

Maar elk jaar, met het hoge tempo van de wetenschappelijke ontdekkingen over ons evolutionaire verleden, wordt ons ‘biologische lapje grond’ steeds kleiner; en, 2015 is in die zin een werkelijk opmerkelijk jaar geweest.

Het lijkt een goed moment om even stil te staan en de balans op te maken: Hoe anders zijn we? En, wat kunnen de verslagen van onze evolutionaire geschiedenis ons vertellen over de reis naar de menselijke uniciteit?

Onze evolutionaire tak op de levensboom begon slechts 8 miljoen jaar geleden: een tijd waarin we een gemeenschappelijke voorouder deelden met levende chimpansees.

Homo sapiens, door antropologen ook wel ‘moderne mensen’ genoemd – een begrip waar ik later op terugkom – evolueerde volgens het fossielenbestand meer dan 200.000 jaar geleden.

Dat is natuurlijk lang geleden in termen van menselijke generaties: ruwweg 10.000 generaties terug.

Maar het is slechts een oogwenk in de geschiedenis van de planeet Aarde en het leven.

In grote lijnen kunnen we het menselijke evolutieverhaal in twee grote fasen verdelen, en zo de geleidelijke assemblage van verschillende onderdelen van het ‘pakket’ van de menselijke moderniteit traceren.

In de eerste fase, tussen ruwweg 7,5 miljoen en 2 miljoen jaar geleden, zien we een groep van zeer aapachtige wezens die alleen in Afrika leefden.

Een beroemd voorbeeld is ‘Lucy’ uit Ethiopië die tot de soort Australopithecus afarensis behoort en tussen ongeveer 3 en 4 miljoen jaar geleden leefde.

Deze voormenselijke apen waren zeer ‘onmenselijk’-achtig, behalve in een of twee belangrijke opzichten.

Het belangrijkste is dat ze rechtop liepen, op twee voeten, als ze op de grond stonden, zoals wij; maar ze brachten ook veel van hun tijd door in bomen.

Ze hadden ook hersenen en lichamen die in grootte vergelijkbaar waren met die van levende chimpansees.

Vanuit deze tweevoetige boomzwaaiers vertakte zich het menselijke geslacht, Homo, dat het begin inluidde van apen die permanent op de grond zouden leven.

Homo verschijnt bijna 3 miljoen jaar geleden in het fossielenbestand – zoals we dit jaar nog te weten zijn gekomen met een nieuwe fossiele kaak uit Ethiopië die een half miljoen jaar aan de geschiedenis van ons geslacht heeft toegevoegd.

Bij Homo zien we dat de hersenen veel groter worden, heel snel ook de lichamen tot menselijke afmetingen, onze spieren, vooral die voor het klimmen, worden tamelijk zwak.

Zeer waarschijnlijk ook werd in deze tijd het lichaamshaar kort, fijn en vlekkerig toen de pre-mensen obligate, grondbewonende, tweevoeters werden.

We hebben dit jaar ook geleerd dat we eerder de handvaardigheid van deze pre-menselijke apen hadden onderschat, die behoorlijk vergelijkbaar kan zijn geweest met die van ons.

Het is ook opmerkelijk dat het vroegste stenen gereedschap nu dateert van bijna 3,5 miljoen jaar geleden: uitgevonden door Lucy’s soortgenoten met hun kleine hersenen.

Sommige archeologen denken ook dat sommige van de vroegste leden van de Homo – met name de Homo erectus – met zijn menselijke lichaamsgrootte, maar hersenen die driekwart zo groot zijn als de onze, wellicht in staat waren vuur te maken en te beheersen.

Het belang van vuur is dat het onze paleolithische voorouders in staat zou hebben gesteld hun voedsel te koken, waardoor nieuwe en soms veiliger bronnen van voeding werden ontsloten om een energiehongerig en zich ontwikkelend brein te voeden.

Maar de oudste voorbeelden van vuur zijn slechts zo’n 300.000-400.000 jaar oud, in de vorm van verbrande botten en diepe as- en houtskoollagen in grotten.

Ze worden in verband gebracht met de soort Homo heidelbergensis of misschien de vroegste Neanderthalers (Homo neanderthalensis) die in Europa en West-Azië leefden.

Toch gaat het zeker vooraf aan Homo sapiens, waaruit blijkt dat vuur verre van uniek voor ons is, zoals Charles Darwin ooit opvatte.

Deze evolutionaire tijd markeerde ook de allereerste excursies van een tweevoetige aap uit Afrika, waarbij de Homo erectus zich vanaf ten minste 1,8 miljoen jaar geleden in Europa en uiteindelijk in Azië vestigde, zo ver oostelijk als het huidige China en Indonesië.

Rond een miljoen jaar later duikt de soort Homo heidelbergensis op in het fossielenbestand, en ook deze soort heeft een tamelijk wijde verspreiding over Afrika, Europa en Azië.

Homo heidelbergensis is waarschijnlijk de soort waaruit zowel onze Neanderthaler-neven als wij moderne mensen zijn voortgekomen, en net als wij bewoonde hij een zeer breed scala van milieus, met een paar belangrijke uitzonderingen.

Nu, een van de meest opwindende menselijke fossielen sites ooit gevonden is Sima de Los Hueseos – ‘de kuil van botten’ – in Atapuerca, Noord-Spanje.

Hier hebben antropologen tot nu toe meer dan zes en een half duizend fossielen gevonden van een vroege menselijke soort, gedateerd op meer dan 500.000 jaar geleden.

De botten liggen op elkaar gestapeld op een manier die sterk suggereert dat ze opzettelijk in de grot werden gedumpt, als complete lichamen: in een soort menselijke afvalkuil.

Maar sommige wetenschappers die aan de ‘bottenkuil’ werken, denken dat de stapels fossielen niet alleen een opzettelijke verwijdering van de doden vertegenwoordigen, maar ook wijzen op een besef van het hiernamaals, als een soort begrafenispraktijk.

Wederom honderdduizenden jaren voordat Homo sapiens verschijnt.

We weten nu ook uit het DNA dat uit de fossielen van Sima de Los Huesos is gehaald, dat de botten een vroeg deel van de Neanderthaler evolutionaire tak vertegenwoordigen.

Dit betekent dat de Neanderthalers zich ten minste een half miljoen jaar geleden van hun doden ontdeden, maar ze niet noodzakelijkerwijs begroeven zoals wij dat doen.

Bij het traceren van de oorsprong van deze (weliswaar onvolledige) lijst van kenmerken waarvan historisch wordt beweerd dat zij uniek zijn voor de Homo sapiens, krijgen wij de stellige indruk dat het ‘biologische gebied’ dat wij mensen als het onze hebben erkend, zich tamelijk snel vernauwt.

Als veel van de kenmerken van de mensheid niet langer als exclusief kunnen worden geclaimd, wat blijft er dan over voor onze soort om als uniek te claimen, en om de verschillen tussen ons en ander leven te verklaren?

Niet veel, eigenlijk.

Anthropologen gebruiken vaak de term ‘moderne mens’, meer in het bijzonder ‘anatomisch moderne mens’, min of meer door elkaar met de soortnaam Homo sapiens.

Wat met deze term wordt bedoeld is in wezen elk fossiel dat zou passen binnen de range van fysieke variatie die we vandaag de dag, of in het recente verleden, op de planeet zien.

Een verwant begrip is dat van de ‘gedragsmatig moderne mens’, dat door archeologen wordt gebruikt om mensen te onderscheiden waarvan we het gedrag zouden herkennen als gelijkend op dat van ons.

Nu zou je kunnen denken dat deze laatste term overbodig is: anatomisch en gedragsmatig moderne mensen zijn toch hetzelfde, zou je kunnen vragen, nietwaar?

Was het maar zo eenvoudig!

In werkelijkheid toont het fossielenbestand aan dat de vroegste botten die op levende mensen lijken afkomstig zijn uit Afrika, met name Tanzania, Ethiopië en Zuid-Afrika, en gedateerd worden tussen ongeveer 220.000 en 170.000 jaar geleden.

Waarom worden zij beschouwd als anatomisch moderne mensen? Voornamelijk op grond van hun belvormige schedels, grote hersenvolumes, kleine tanden, en fijngebouwde kaken met vooruitstekende kinnen.

Anatomisch moderne mensen kwamen meer dan 100.000 jaar geleden in West-Azië, met name in het huidige Israël.

Maar tot voor kort dacht men dat ze pas veel later ten oosten of noorden van de Levant kwamen, misschien hooguit 50.000 jaar geleden.

Skeletresten van rond de 40.000 jaar oud zijn gevonden bij Lake Mungo in Australië, Niah Cave in Maleisisch Borneo, Tam Pa Ling in Laos, en Tianyuan Cave bij Beijing in China.

Drie weken geleden nog leerden we dat de anatomisch moderne mens al minstens 80.000 jaar, en misschien zelfs 120.000 jaar, in Oost-Azië verblijft, met name in Zuid-China.

Zevenenveertig menselijke tanden uit de Daoxian-grot, die er opmerkelijk modern uitzien, vormen een sterke aanwijzing voor de vroegtijdige bewoning van de regio door onze soortgenoten.

Wanneer zien we het vroegste bewijs voor gedragsmatig moderne mensen?

Stenen werktuigen geven ons geen echt inzicht in deze vraag voor de eerste 100.000 jaar of zo van onze evolutie als soort.

Dat klopt, er is een kloof van meer dan 100.000 jaar tussen het verschijnen van anatomisch moderne en gedragsmatig moderne mensen. Vreemd toch?

Het ‘smoking gun’ waar archeologen naar zoeken als ze het ontstaan van de moderne menselijke geest willen vaststellen, zijn de tekenen van symbolisch gedrag.

Als we aan symbolen denken, weten we dat wij mensen onder de levende soorten de enigen zijn, voor zover we weten, die in staat zijn ze uit te vinden.

Chimpansees heeft men geleerd gebarentaal of eenvoudige pictografische talen te gebruiken en zij doen dat met groot effect, maar zij vinden de symbolen zelf niet uit.

Een goed voorbeeld van een eenvoudig maar krachtig symbool is het kruis, zoals onderzocht in een aflevering van mijn UNSWTV serie, ‘How did we get here?’

Een aflevering van ‘How did we get here?’ onderzoekt het menselijk gebruik van symbolen en de rol die zij spelen in ons leven.

Hoe zouden we dit soort denken, van een symbolische menselijke geest, uit de archeologische gegevens kunnen halen?

Archeologen wijzen op voorbeelden als de:

  • Het maken van sieraden, met schelpkralen die minstens 100.000 jaar oud zijn in Afrika

  • Het fijnmalen van oker om verf te maken voor het beschilderen van levende lichamen of van overledenen bij de voorbereiding ervan tijdens een begrafenisceremonie

  • Crematie van de doden, Het vroegste bewijs komt uit Australië in de vorm van de Mungo Lady die meer dan 40.000 jaar geleden werd gecremeerd

  • Rotschilderingen op grotwanden, waarvan de oudste, sinds vorig jaar, in Indonesië is gevonden en ongeveer 40.000 jaar oud is, ouder dan alles in Europa of Afrika.

Wij moderne mensen leven ook op plaatsen waar andere menselijke soorten eenvoudigweg niet zijn aangetroffen.

Er is duidelijk bewijs, met name uit het archeologisch archief, dat alleen moderne mensen woestijnen, regenwouden, de poolcirkel en zelfs de steppe-graslandomgevingen in Siberië en Oost-Europa hebben bewoond.

Waar we opmerkelijk flexibel zijn en in staat om ons dieet, gedrag en technologie aan te passen aan onze omstandigheden, gebeurde dit allemaal ruim na 100.000 jaar geleden.

Waarom duurde het dan schijnbaar meer dan 100.000 jaar na onze verschijning als soort voordat de eerste tekenen van de moderne menselijke geest zich vertoonden?

Een mogelijkheid is dat er rond die tijd een soort revolutie plaatsvond – misschien werd de komst van complexe menselijke taal in verband gebracht met een genmutatie.

Een kandidaat is het FOXP2-gen, dat van vitaal belang is voor de ontwikkeling van normale spraak en taal.

Dit gen wordt ook gedeeld met Neanderthalers en chimpansees, maar wij mensen hebben een bepaalde mutatie die de regulatie van het gen beïnvloedt en die niet voorkomt in het genoom van onze neven.

Ironiek is dat naarmate we meer wetenschappelijk bewijs verzamelen en onze technologieën krachtiger worden, de grote vragen over ons verleden, onze evolutie en onze plaats in de natuur steeds moeilijker met enige tevredenheid te beantwoorden zijn.

Met slechts ongeveer 100 genen van enig belang die ons onderscheiden van onze Neanderthaler neven, en de meeste van hen zijn gerelateerd aan ons immuunsysteem, huid of reukvermogen, worden we nu gedwongen om ons te concentreren op de kleine biologische veranderingen in onze evolutie om te verklaren wat voelt als een enorme kloof.

Ogenschijnlijk veranderingen van slechts geringe genetische betekenis hadden ingrijpende gevolgen voor ons als soort, en, zo blijkt, het welzijn en de toekomst van de planeet ook.