Dit diagram laat zien hoe HIV repliceert, of kopieën van zichzelf maakt. Glycoproteïnen op het oppervlak van HIV binden zich aan specifieke receptoren op het oppervlak van de gastheercel (A). Hierdoor versmelt het celmembraan met het omhulsel van het virus, waardoor het (+)RNA-genoom van het virus en virale eiwitten, waaronder reverse transcriptase en integrase, vrijkomen in het cytosol van de cel (B).

Het virale reverse transcriptase transcribeert het (+)RNA-genoom van het virus in complementair DNA (cDNA) in een proces dat bekend staat als reverse transcriptie (C). Dit wordt vervolgens gebruikt om een dsDNA-kopie van het genoom van het virus te maken. De DNA-kopie reist naar de celkern en wordt door het virale integrase in het genoom van de cel ingebracht.

Het virale genoom wordt door de gastheermachine samen met het gastheergenoom getranscribeerd (D). Dit produceert meer kopieën van het (+)RNA-genoom van het virus (E), alsmede mRNA’s (F). De mRNA’s verlaten de kern en worden door ribosomen in het cytosol en op het endoplasmatisch reticulum (ER) in eiwitten vertaald (G). De HIV-glycoproteïnen worden verder gemodificeerd door eiwitverwerking in het ER-Golgi-netwerk (H), waarna ze naar het celmembraan worden getransporteerd.

Virale genomen en proteïnen verzamelen zich tot nieuwe virussen aan het celoppervlak (I), die de cel verlaten via een proces dat bekend staat als budding (J). Bij dit proces wordt het virus omgeven door een stuk celmembraan dat virale eiwitten bevat, wat het omhulsel van het virus wordt.