Helene was de zuster en echtgenote van Monabazus Bazaeus, koning van Adiabene aan het begin van de eerste eeuw n.Chr., die zich met andere leden van haar familie bekeerde tot het Judaïsme. Adiabene, een Perzische provincie aan de noordelijke uiteinden van de rivier de Tigris, was in die tijd een vazalkoninkrijk van het Parthische Rijk.

De belangrijkste bron van informatie over Hélène komt uit Josephus’ Oudheden (20:17-96). In zijn nogal romantische verhaal wordt Helene beschreven als de moeder van een door God uitverkoren jongere zoon, Izates. Zij beschermde hem tegen zijn oudere, jaloerse broers (haar eigen zonen en die van andere echtgenotes) door hem onder de hoede van een koning in Charax Spasinu te stellen. Tijdens de afwezigheid van haar zoon maakte een wijze, Hananiah genaamd, haar vertrouwd met de leer van het Jodendom. Toevallig beïnvloedde een andere Joodse wijsgeer, Eleazar, Izates op dezelfde manier. Beiden bekeerden zich. Later volgde Helens oudste zoon, Monobazus, die uiteindelijk het koninkrijk van Izates erfde, hun voorbeeld en omarmde eveneens het jodendom.

Helene speelde een belangrijke rol in de opvolging van haar zoon door de edelen van het koninkrijk bijeen te roepen en hen te laten weten dat het de wens van haar man was geweest om Izates tot koning te benoemen. In plaats van hun advies om Izates’ broers ter dood te brengen om samenzweringen tegen hem te voorkomen, gaf zij haar oudste zoon, Monobazus, de opdracht om het land te bewaken tot de terugkeer van de erfgenaam. Josephus prijst haar voor al deze wijze beslissingen.

Josephus verhaalt verder over Helene’s pelgrimstocht naar Jeruzalem in 46-47 v. Chr. Geconfronteerd met een hongersnood in de stad, zou zij de Joden van Jeruzalem hebben geholpen door graan en gedroogde vijgen in Egypte te kopen en deze in grote hoeveelheden in het land in te voeren. Volgens Josephus werden haar weldadige daden van beschermheerschap warm onthaald. Tenslotte wordt ons verteld dat zij na de dood van Izates in 55 v. Chr. naar Adiabene terugkeerde om haar oudste zoon Monobazus tot koning gekroond te zien worden. Zij stierf kort daarna. De lichamen van zowel Helene als Izates werden vervolgens overgebracht naar Jeruzalem en begraven in het koninklijke graf dat zij in de stad had laten bouwen. Het grootste deel van Josephus’ verhaal is gewijd aan de regering van Izates en zijn heldendaden en successen. Het is duidelijk dat het is ontleend aan de koninklijke kroniek van deze koning.

Rabbijnse literatuur verwijst ook naar Koningin Helene, en toont veel meer belangstelling voor haar dan voor enig ander lid van de familie. In drie afzonderlijke episodes vertellen de rabbijnen ons dat (1) Helena een gouden lamp aan de Tempel schonk, evenals een gouden plaquette waarop de bijbelse episode van de eigenzinnige echtgenote was gegraveerd (de Verdachte overspelige vrouwsotah, Codificatie van Joods gewoonterecht; bewerkt en gerangschikt door R. Judah ha-Nasi ca. 200 C.E.Misjna Yoma 3:10); (2) Helene legde een nazireeërgelofte af, waaraan zij zich – wellicht in overeenstemming met Bet Sjammai – veertien jaar lang hield (Misjna Nazireeër; persoon die zweert zich voor een bepaalde periode (of levenslang) te onthouden van druiven en druivenproducten, het knippen van zijn haar en het aanraken van een lijk.Nazir 3:6); (3) Helene verbleef in een grote Booth die was opgericht voor verblijf tijdens de feestdag Sukkot.sukkah, meer dan 20 cubits hoog, die de rabbijnen frequenteerden (BT Sukkah 2:2). Het verhaal vertelt ook dat Helene de moeder was van Monobazus (Misjna Yoma 3:10) maar maakt geen melding van haar relatie tot Izates. De midrasj Genesis Rabbah spreekt over de bekering van twee koningen – Monobaz en Zoitos – maar lijkt hen niet te verbinden met Helene (Genesis Rabbah 46:11). Dit alles wijst erop dat, in tegenstelling tot Josephus, die de Adiabenese koningskroniek gebruikte en geïnteresseerd was in koningen, de rabbijnen onder de indruk waren van de koningin, haar vroomheid en haar weldadigheid. Hun sympathieke portrettering van haar kan suggereren dat haar bekering tot de farizeïsch-rabbijnse variant van het Jodendom was.

Helenes koninklijke graf was het onderwerp van zowel enthousiaste literaire beschrijvingen als van archeologisch onderzoek. Josephus vertelt ons dat Helena tijdens haar leven piramiden bouwde boven de bedoelde graftombe. Pausanias maakt in zijn Beschrijving van Griekenland (7, 16, 5) melding van een uniek mechanisme dat de graftombe op bepaalde momenten automatisch opende en op andere momenten verzegelde. Deze graftombe werd ontdekt door de Franse archeoloog Louis Félicien Caignart de Saulcy (1807-1880), die in het midden van de negentiende eeuw de eerste systematische archeologische opgraving in Jeruzalem verrichtte. Het is een prachtig bouwwerk dat vandaag de dag nog steeds kan worden bezocht. Een sarcofaag die in het grafmonument werd ontdekt, droeg de inscriptie צדן מלכתא-Queen Sadan. Hieruit kunnen we afleiden dat de Perzische naam van de koningin Sadan was, terwijl Helene haar Griekse naam was.