Gemakkelijk wisselen van instrumentEdit

Sommige instrumenten zijn gebouwd in verschillende maten, waarbij de grotere versies een lager bereik hebben dan de kleinere. Bekende voorbeelden zijn klarinetten, saxofoons en trompetten. Muziek wordt vaak in getransponeerde vorm geschreven voor deze groepen instrumenten, zodat de vingerzettingen overeenkomen met dezelfde geschreven noten voor elk instrument in de familie, ook al zullen de klinkende toonhoogten verschillen. Een musicus die verschillende instrumenten van een familie bespeelt, kan de muziek dus op dezelfde manier lezen, ongeacht welk instrument wordt gebruikt.

Instrumenten die op deze manier getransponeerd zijn, worden vaak in een bepaalde “toonsoort” genoemd (b.v. de “B♭ klarinet” of “klarinet in B♭”). Dit verwijst naar de concerttoonhoogte die klinkt wanneer de speler een geschreven C speelt. Een geschreven C gespeeld op een B♭ klarinet produceert een concert B♭, een geschreven C op een A klarinet produceert een concert A, en een geschreven C op de C klarinet produceert een concert C (dit laatste voorbeeld is een niet transponerend instrument).

HoornkrochtenEdit

In deze sectie worden geen bronnen geciteerd. Help a.u.b. deze sectie te verbeteren door citaten naar betrouwbare bronnen toe te voegen. Materiaal zonder bronvermelding kan worden aangevochten en verwijderd. (Augustus 2015) (Leer hoe en wanneer u deze sjabloonboodschap verwijdert)

Voordat in de 19e eeuw ventielen werden uitgevonden, konden hoorns en trompetten alleen de noten van de boventoonreeks van een enkele grondtoon spelen. (Uitzonderingen waren de schuifdragende versies zoals de sackbut en hoorns met vingergaten zoals de cornett en de serpent). Vanaf het begin van de 18e eeuw werd in Duitsland een systeem van haken bedacht, waarmee deze grondtoon kon worden veranderd door een van een stel haken tussen het mondstuk en de loden pijp van het instrument te plaatsen, waardoor de totale lengte van de klankbuis werd vergroot. Het resultaat was dat alle hoornmuziek werd geschreven als voor een grondtoon van C, maar de beugels konden van een enkel instrument een transponerend instrument maken in bijna elke toonsoort.

Het verwisselen van deze beugels was tijdrovend, en zelfs het voorkomen dat ze er tijdens het spelen uit zouden vallen was een zaak van enige zorg voor de speler, dus het verwisselen van de beugels kon alleen plaatsvinden tijdens grote rustperiodes. Mediale stemmechanieken, die in het midden van het instrument werden aangebracht, waren een verbetering die in het midden van de 18e eeuw werd bedacht en die ook als schuif konden dienen om te stemmen, of om de toonhoogte van de grondtoon met een halve toon of toon te veranderen. De introductie van ventielen maakte dit proces overbodig, hoewel veel spelers en componisten de toonkwaliteit van ventielinstrumenten inferieur vonden (Richard Wagner schreef soms hoornpartijen voor zowel natuurhoorns als ventielhoorns samen in eenzelfde stuk). F transpositie werd standaard in het begin van de 19e eeuw, waarbij de hoorn een perfecte kwint lager klonk dan de geschreven toonhoogte in de discant clef. In de basklank verschilden de componisten van mening of de instrumenten een kwint omlaag of een kwart omhoog moesten transponeren.

Het met elkaar in overeenstemming brengen van de toonhoogtenEdit

In de muziek van Duitsland tijdens de Barok, en met name in de muziek van Johann Sebastian Bach, waren de instrumenten die voor verschillende doeleinden werden gebruikt vaak gestemd volgens verschillende toonhoogten, de zogenaamde Chorton (“koorhoogte”) en Kammerton (“kamertoonhoogte”). Wanneer ze samen in een ensemble speelden, moesten de partijen van sommige instrumenten dan getransponeerd worden om te compenseren. In veel van Bachs cantates is de orgelpartij een hele stap lager genoteerd dan de andere instrumenten. Zie toonhoogte-inflatie.

Een paar oude-muziekensembles van vandaag moeten iets soortgelijks doen als ze sommige instrumenten omvatten die gestemd zijn op A415 en andere op A440, ongeveer een halve toon uit elkaar. Moderne bouwers van continuo-instrumenten hebben soms beweegbare klavieren die met beide toonhoogten kunnen spelen. Het klavecimbel heeft een enkele snaar voor elke noot, aangeslagen met een plectrum en het verschil in toonhoogte tussen de barokke A op 415 Hz en de “moderne” A op 440 Hz is een halve stap. Door het klaviermechanisme naar rechts of naar links te bewegen, speelt de A-toets de volgende snaar, namelijk de A♯ bij 440 Hz of de A♭ bij 392 Hz respectievelijk. Door het klavier te verschuiven kan men hoger of lager spelen, maar de bovenste of onderste toets zal geen geluid voortbrengen, tenzij de bouwer extra snaren heeft voorzien om de transpositie-functie mogelijk te maken.