Toen de Oeral-Altaïsche hypothese populair was (de jaren 1950), was het onderzoek naar de minderheidstalen van Noord-Eurazië nog lang niet zo ver gevorderd als nu. Veel talen waren nog niet grondig onderzocht, en de Russische, Finse, Duitse en Amerikaanse taalkundigen hadden hun resultaten nog niet volledig met elkaar gecommuniceerd, en dus was zelfs wat wel was onderzocht nog niet verwerkt.
Dus het beste begrip dat beschikbaar was, was schemerig, en het argument ging ongeveer als volgt:
Uralic languages and Altaic languages show a strong preference for agglutination, head-final, postpositions, stress-initial, and vowel harmony.
Dit is veel om gemeen te hebben; ook hun persoonlijke voornaamwoorden en een paar van de meest elementaire functiewoorden vertoonden overeenkomsten. Men kan dus begrijpen dat dit een redelijke hypothese was in die tijd.
Heden ten dage begrijpt men dat de waarschijnlijkheid dat deze typologische parameters de ene of de andere kant op staan, aan elkaar gekoppeld zijn, en dat het dus helemaal niet zo is dat vijf onafhankelijke parameters allemaal dezelfde kant op schommelen.
Zoals razlem al zei, is het bijna onmogelijk om een systeem van klankovereenkomsten tussen (laten we zeggen) Oeralisch, Turkisch, Tungusisch, en Mongools uit te werken op basis van voornaamwoorden, een paar functiewoorden, en 10% van de Swadesh-lijst, en als men dat eenmaal heeft gedaan, valt niet veel anders meer op zijn plaats (zo is mij althans verteld). Dit betekent niet dat de vier families niet verwant zijn; het betekent alleen dat als dat wel zo is, we het nog niet hebben kunnen vaststellen, dus heeft het geen zin om te zeggen: “Er is een Oeral-Altaïsche familie.”
Bovendien is veel van dat werk aan minderheidstalen nu al gedaan, en er zijn sindsdien meer relevante vragen opgedoken die we beter kunnen beantwoorden voordat we weer Oeral-Altaïsch gaan postuleren. Zo is er bijvoorbeeld de kwestie van Yukaghir, ver weg in Kamtsjatka. Waarom lijkt het alsof het Uralisch overal in Yukaghir opduikt, maar het is onmogelijk om klankovereenkomsten uit te werken?
Iedereen die aan het Oeral-Altaïsch wil werken, zou moeten beginnen met een redelijke hypothese over de relatie tussen het Oeralisch en het Joekaghir, de diepte in de tijd en de herkomst. Men zou ook een standpunt moeten innemen over de relaties tussen Turkisch, Tungusisch, en Mongools, en over de vraag of Koreaans of een stukje Koreaans, Japans of een stukje Japans, en Ainu of een stukje Ainu er überhaupt bij betrokken is.
Eén ding lijkt steeds duidelijker te worden: zoals het geval is in de Amerindiaanse taalkunde, zodra men een bepaalde tijdsdiepte overschrijdt, of voor een bepaald soort levensstijl, moet zijdelingse transmissie de facto als de wet van het land worden beschouwd. In deze wereld van, laten we zeggen, 5000 v. Chr., lijkt er geen “kern” te zijn van waaruit taalfamilies waren geëmigreerd, behalve op het vroegste moment, de bewoning van het land. Er waren geen voertuigen op wielen en zeer weinig steden, en de meeste stammen waren niet sedentair maar gingen veel meer om met hun naaste buren dan met iemand anders. En dus zouden we een continuüm van dialecten kunnen verwachten dat bijna de hele aardbol omspande, en niet veel van taal-“families” om van te spreken.
Geef een antwoord