Het korte antwoord is dat de Romaanse talen niet rechtstreeks uit het klassieke Latijn zijn voortgekomen; er zijn belangrijke stappen tussenin. “Sīc” (dus) was een populair colloquiaal affirmatief geworden toen het Vulgair Latijn zich verspreidde als Latijns basilect rond 100 – 200 CE en werd de algemene manier om “ja” te zeggen, zowel in het gewone spraakgebruik als in de literatuur.

Interessant is dat “sīc” ook in het Preklassiek Latijn werd gebruikt om “ja” te betekenen, maar deze betekenis was zeldzaam in het Klassiek Latijn totdat het in het Laat Latijn weer opkwam.

Aan de andere kant is “nee” afgeleid van het Latijnse “nōn”, dat “niet” betekende als een werkwoordelijke ontkenner. De ontwikkeling hier is vrij rechtlijnig als men bedenkt dat de meest gebruikelijke Klassieke manier om “ja” of “nee” te zeggen was het werkwoord te herhalen:

“Vīdistīne illud?” – “Heb je dat gezien?”

“Vīdī.” – “Ja, dat heb ik.”

Ook het negatieve antwoord zou zijn:

“Nōn vīdī.” – “Nee, ik heb het niet gezien.”

Natuurlijk maakt de herhaling van deze methode met het negatieve antwoord, waar “nōn” al de ontkenning aangeeft, het veel eenvoudiger om het werkwoord weg te laten; dus:

“Vīdistīne illud?” – “Heb je dat gezien?”

“Nōn .” – “Nee .”