“Alle succesvolle oorlogen van de mensheid, heren, zijn preventieve oorlogen geweest.” Adolf Hitler, 12 december 1944 (Vagts 1956: 267) Preëmptieve oorlog en preventieve oorlog zijn lang beschouwd als twee totaal verschillende fenomenen, maar de Amerikaanse regering van George W. Bush en Richard B. Cheney (2001-2008) koos ervoor om preventieve oorlog “preemption” te noemen (Verenigde Staten, Witte Huis 2002). Bijgevolg is wat vandaag door zowel voor- als tegenstanders vaak “preventieve oorlog” wordt genoemd, eigenlijk preventieve oorlog. In 2002 werd “preventieve aanval” door het Amerikaanse leger officieel gedefinieerd als “een aanval die wordt ingezet op basis van onweerlegbaar bewijs dat een vijandelijke aanval ophanden is” (Verenigde Staten, Ministerie van Defensie 2002: 33). “Preventieve oorlog” werd gedefinieerd als “een oorlog die wordt begonnen in de overtuiging dat een militair conflict, hoewel niet op handen zijnde, onvermijdelijk is, en dat uitstel een groter risico zou inhouden” (Verenigde Staten, Ministerie van Defensie 2002: 336). Volgens het Amerikaanse leger is preëmptie dus een reactie op een dreiging die op handen is, en preventieve oorlog een reactie op een dreiging die niet op handen is. Het onderscheid is duidelijk en wordt ook buiten recente Amerikaanse politieke kringen algemeen aanvaard. Aangezien het doel van de door de regering Bush/Cheney aangekondigde strategische doctrine was om dreigingen van massavernietigingswapens (MVW) te elimineren voordat zij imminent worden, op grond van het feit dat het risico van afwachten te groot is (Verenigde Staten, Witte Huis 2002: 23), wordt zij nauwkeuriger gekarakteriseerd als een verkeerd gelabelde doctrine van preventieve oorlog die wordt voorgesteld als beperkt tot dreigingen met MVW (Shue en Rodin 2007: 1-12).