Bestuur en economie
Tijdens de eerste tien jaar van het bewind ging de industriële vooruitgang snel voort, terwijl de landbouw achterbleef en het politieke systeem hetzelfde bleef. Het ontbreken van een centrale leiding van het bestuur – in het bijzonder het ontbreken van een eerste minister – werd onder de zwakke Nicolaas ernstiger gevoeld dan onder Alexander III. Ongecoördineerd door de keizer voerden de verschillende regeringsdepartementen een afzonderlijk en zelfs tegenstrijdig beleid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken stond voor paternalistische principes. De verbetering van de landbouw en de bescherming van de boeren waren zijn zorg: geen andere autoriteit mocht zich ermee bemoeien. Als het ministerie niet bereid was veranderingen door te voeren, mocht niemand anders dat doen. Het gevolg van deze mentaliteit was dat de zemstvos, waarvan er verschillende plannen hadden voor waardevolle niet-politieke hervormingen die door hun eigen personeel ter plaatse konden worden uitgevoerd, door de jaloezie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken verstoken bleven van voldoende inkomsten, en hun initiatief belemmerd zagen. Het landbouwbeleid van het ministerie was gebaseerd op de instandhouding van de dorpsgemeenschap, die het beschouwde als een bolwerk van boerenconservatisme.
Het ministerie van Financiën daarentegen maakte bezwaar tegen de gemeente als een bron van inefficiëntie, die de ontwikkeling van het initiatief van de meest ondernemende boeren en de daaruit voortvloeiende verbetering van de landbouwopbrengst verhinderde. Het ministerie van Financiën steunde in het algemeen het individuele ondernemersinitiatief, in tegenstelling tot het ouderwetse collectivisme van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Van het Ministerie van Financiën kan worden gezegd dat het bij benadering de aspiraties van de opkomende Russische zakenklasse weerspiegelde, van Binnenlandse Zaken die van de bureaucratische en grootgrondbezittende klassen.
De meest bekwame minister van Financiën uit deze periode was Sergej Joeljevitsj, graaf Witte (1892-1903). In zijn ambtsperiode boekte de metallurgische industrie van Oekraïne snelle vooruitgang. Hij slaagde erin in 1897 de goudstandaard in te voeren, en dit bleek een stimulans voor een aanzienlijke instroom van buitenlands kapitaal in de Russische industrie. In deze jaren groeide ook de industriële arbeidersklasse snel. Petersburg waren er in 1896 en 1897 verschillende grote stakingen, en in het laatste jaar voerde Witte een wet in die een maximum van 11,5 uur werk oplegde voor alle dagloners en 10 uur voor iedereen die nachtwerk deed. Van 1899 tot 1903 leed de Russische industrie onder een depressie en nam de werkloosheid toe. In deze omstandigheden waren de arbeiders niet in staat om verdere economische concessies van de werkgevers te verkrijgen, maar er waren wel talrijke korte politieke stakingen en straatdemonstraties, die in sommige gevallen gepaard gingen met geweld.
Geef een antwoord