In zijn toespraak van 2 december 1823 tot het Congres verwoordde president James Monroe het beleid van de Verenigde Staten inzake de nieuwe politieke orde die zich in de rest van Amerika ontwikkelde en de rol van Europa op het westelijk halfrond.
De verklaring, bekend als de Monroe Doctrine, werd weinig opgemerkt door de grote mogendheden van Europa, maar werd uiteindelijk een vaste leus van het Amerikaanse buitenlandse beleid. Monroe en zijn Minister van Buitenlandse Zaken John Quincy Adams baseerden zich op Amerikaanse diplomatieke idealen zoals het zich losmaken van Europese zaken en het verdedigen van neutrale rechten, zoals verwoord in Washington’s Farewell Address en Madison’s motivering voor het voeren van de Oorlog van 1812. De drie belangrijkste concepten van de doctrine – gescheiden invloedssferen voor Amerika en Europa, niet-kolonisatie en niet-inmenging – waren bedoeld om een duidelijke breuk aan te geven tussen de Nieuwe Wereld en het autocratische rijk van Europa. Monroe’s regering waarschuwde de imperiale Europese mogendheden tegen inmenging in de aangelegenheden van de nieuwe onafhankelijke Latijns-Amerikaanse staten of potentiële Amerikaanse gebieden. Hoewel de Amerikanen over het algemeen bezwaar hadden tegen Europese koloniën in de Nieuwe Wereld, wilden zij ook de invloed van de Verenigde Staten en de handelsbetrekkingen in de regio ten zuiden van hen vergroten. Het Europese mercantilisme vormde het grootste obstakel voor economische expansie. De Amerikanen vreesden met name dat Spanje en Frankrijk het kolonialisme opnieuw zouden toepassen op de Latijns-Amerikaanse volkeren die net de Europese overheersing hadden omvergeworpen. Tekenen dat Rusland zijn aanwezigheid zuidwaarts uitbreidde van Alaska naar het Oregon Territory waren ook verontrustend.
De Britten van hun kant hadden er ook veel belang bij dat het Spaanse kolonialisme zou verdwijnen, met alle handelsbeperkingen die het mercantilisme oplegde. Eerder in 1823 stelde de Britse minister van Buitenlandse Zaken George Canning aan de Amerikanen voor dat de twee naties een gezamenlijke verklaring zouden afleggen om elke andere mogendheid ervan te weerhouden in Midden- en Zuid-Amerika in te grijpen. Minister van Buitenlandse Zaken John Quincy Adams verzette zich echter krachtig tegen samenwerking met Groot-Brittannië, omdat hij van mening was dat een verklaring van bilaterale aard de expansie van de Verenigde Staten in de toekomst zou kunnen beperken. Hij betoogde ook dat de Britten zich niet hadden verplicht tot erkenning van de Latijns-Amerikaanse republieken en zelf imperiale motieven moesten hebben gehad.
De door de Britten voorgestelde bilaterale verklaring werd daarmee een unilaterale verklaring van de Verenigde Staten. Zoals Monroe verklaarde: “De Amerikaanse continenten … zullen voortaan niet meer worden beschouwd als onderwerpen voor toekomstige kolonisatie door Europese mogendheden.” Monroe schetste twee afzonderlijke invloedssferen: de Amerika’s en Europa. De onafhankelijke landen van het westelijk halfrond zouden uitsluitend het domein van de Verenigde Staten zijn. In ruil daarvoor beloofden de Verenigde Staten zich niet te mengen in de politieke aangelegenheden van Europa, zoals de voortdurende Griekse strijd voor onafhankelijkheid van het Ottomaanse Rijk, en zich niet te bemoeien met de bestaande Europese koloniën die zich al op het Amerikaanse continent bevonden.
In het midden van de jaren 1800 vormde Monroe’s verklaring, in combinatie met ideeën over het Manifest Destiny, een precedent en steun voor de Amerikaanse expansie op het Amerikaanse continent. Aan het eind van de 19e eeuw stelde de economische en militaire macht van de V.S. haar in staat de Monroe Doctrine te handhaven. De grootste uitbreiding van de doctrine kwam met Theodore Roosevelts Corollary, die de oorspronkelijke betekenis van de doctrine omkeerde en eenzijdig ingrijpen van de V.S. in Latijns Amerika ging rechtvaardigen.
Geef een antwoord