India

India is het klassieke land van wonderen geworden, niet vanwege de verhalen over fantastische daden van goddelijke wezens of halfgoddelijke helden en avatars (incarnaties van Hindoegoden) in de Indiase mythologie, maar omdat zowel de volksreligie als de filosofische theorie geen grenzen stellen aan de mystieke krachten die kunnen worden bereikt door grote asceten en yogi’s (aanhangers van Yoga, de Hindoeïstische filosofie die de onderdrukking leert van alle activiteit van geest, lichaam en wil, opdat het zelf zijn onderscheid daarvan kan beseffen en bevrijding kan bereiken). Ook al worden deze krachten in de hogere religie als onbeduidend en spiritueel verwaarloosbaar beschouwd, aan hun realiteit wordt nooit getwijfeld. De Upanishads en de Brahmana’s – oude Sanskriet geschriften uit de Vedische periode – mogen de hoogten van religieus inzicht en mystieke ervaring als het hoogste doel van de mensheid beschouwen, maar noch de latere klassieke bronnen noch het hedendaagse Hindoe-geloof trekt ooit de wonderbaarlijke krachten van een heilig persoon in twijfel. Dezelfde houding wordt gedeeld door de andere godsdiensten van Indiase oorsprong – het jaïnisme en het boeddhisme.

De Boeddha zelf weigerde zijn leer te verspreiden door zijn publiek met wonderen te imponeren. Volgens de Anguttara Nikaya, een van de verzamelingen van de uitspraken van de Boeddha, zijn er drie soorten wonderen – het wonder van de magie, het wonder van het lezen van gedachten, en het wonder van de onderrichting – en van deze laatste is het wonderbaarlijkste en voortreffelijkste, terwijl de andere twee niet veel beter zijn dan de kunstjes van een goochelaar. Toch wordt in dezelfde tekst ook beschreven wat het wonder van de magie inhoudt:

Er is iemand die… één geweest zijnde, velen wordt,… verschijnt en verdwijnt, ongehinderd gaat hij door muren heen….Hij duikt in en uit de aarde alsof het water is. Zonder te zinken loopt hij over water alsof hij op aarde is. Zittend in kleermakerszit beweegt hij zich door de lucht als een gevleugelde vogel. Met zijn hand beroert en streelt hij de zon en de maan.

In dezelfde tekst wordt ook beweerd dat niet alleen de Boeddha met deze krachten begiftigd was, maar ook honderden monniken van zijn orde.