Een apparaat dat wordt gebruikt voor het zelf toedienen van aerosolvormige geneesmiddelen.

Patiëntenzorg

Bij correct gebruik kan een dosisinhalator nauwkeurige doses medicatie aan de luchtwegen toedienen. De MDI is een medicijnhouder in een L-vormig mondstuk, dat alleen of met een “spacer” (een houder die is ontworpen om medicatie te aerosoliseren zodat deze de onderste luchtwegen kan bereiken) kan worden gebruikt. De arts die de patiënt de juiste MDI-techniek leert, moet de medicijnhouder en het mondstuk, de bijsluiter en de “spacer” (als die gebruikt moet worden) verzamelen. Voordat de MDI wordt gebruikt, moet deze een- of tweemaal worden doorgespoten en moet de afstandhouder worden gecontroleerd op vreemde voorwerpen. De patiënt dient zijn/haar handen grondig te wassen en mag gaan zitten of staan. Als er een piekstroommeter wordt gebruikt, moet de patiënt een meting verrichten voordat hij/zij de MDI gebruikt. Vervolgens moet de patiënt de keel en neusholte vrijmaken. De patiënt moet de inhalator rechtop houden en schudden zoals aangegeven, vervolgens het dopje verwijderen en de inhalator vasthouden met de houder bovenop en het mondstuk naar de open mond van de patiënt aan de onderkant gericht. De patiënt moet het hoofd iets achterover houden en langzaam en volledig uitademen. (Bij gebruik van een MDI met een inhalator wordt de dop van de inhalator verwijderd en wordt het mondstuk stevig in de inhalator gestoken; vervolgens worden de inhalator en de inhalator rechtop gehouden en 5 of 6 keer krachtig geschud. Daarna wordt de dop van de inhalator verwijderd, het hoofd achterover gekanteld en de adem langzaam en volledig uitgeblazen). Het mondstuk van de inhalator kan op een van de volgende twee manieren worden geplaatst: 1 tot 2 inches (2,5 tot 5 cm) voor de open mond, met de mond open; of met het mondstuk in de mond en de lippen er omheen gesloten. Deze laatste techniek is echter minder efficiënt voor het toedienen van medicatie en mag nooit worden gebruikt voor steroïden. Terwijl de patiënt langzaam, gelijkmatig en diep door de mond inademt, moet hij eenmaal op de jerrycan drukken en 3 tot 5 seconden blijven inademen. Vervolgens moet de adem 10 seconden worden vastgehouden (of zo lang als mogelijk), zodat de medicatie zich in de longen kan nestelen. De inhalator moet uit de mond worden verwijderd voordat u uitademt. Als een inhalator wordt gebruikt, moet de patiënt het mondstuk van de inhalator in de mond plaatsen en de lippen eromheen sluiten, vervolgens op de bus drukken om een pufje medicatie in de inhalator te spuiten en 3 tot 5 seconden langzaam door de mond inademen. De ademhaling moet dan 10 seconden worden vastgehouden (of zo lang als mogelijk is). De spacer moet uit de mond worden verwijderd voordat u uitademt. Als meer dan één pufje wordt voorgeschreven, moet de patiënt 1 tot 2 minuten wachten tussen de pufjes zodat het tweede pufje beter in de longen kan doordringen. De patiënt moet worden geleerd om “B voor C” te onthouden bij gebruik van een inhalatie bronchusverwijder en corticosteroïd; eerst de bronchusverwijder inhaleren, ongeveer 5 minuten wachten, en dan het corticosteroïd inhaleren. Dit helpt om de luchtwegen te openen voor maximale absorptie van het steroïd. Na het inhaleren van een corticosteroïd moet de patiënt de mond spoelen met water en het slijmoplossend middel uitscheiden.

De spacer en het L-vormige mondstuk en kapje moeten ten minste eenmaal per dag met warm, stromend water worden afgespoeld, en met warm zeepwater worden gewassen en vervolgens ten minste eenmaal per week worden afgespoeld. De apparatuur moet altijd aan de lucht kunnen drogen. De patiënt kan berekenen hoe lang een bus met medicijn meegaat door het totale aantal doses op het etiket te lezen, het aantal gebruikte pufjes per dag te tellen en het totale aantal doses te delen door het aantal dagelijkse pufjes. (Dus als een bus 200 doses bevat en de patiënt er elke dag 8-10 neemt, is er na een maand een nieuwe bus nodig). De voorlichter moet de patiënt schriftelijke instructies en illustraties geven voor het juiste gebruik van de MDI. De patiënt moet ook worden voorgelicht over (en informatie krijgen over) de gewenste effecten van elke medicatie en de mogelijke bijwerkingen. De voorlichting, de demonstratie van de methode door de patiënt en eventuele vragen moeten in het dossier van de patiënt worden genoteerd.