Ver weg van het zicht van het publiek was de meest ingrijpende wetenschappelijke innovatie tijdens de Tweede Wereldoorlog de totstandkoming van de atoombom via het topgeheime Manhattan Project. Geïnspireerd door gevluchte wetenschappers uit Europa, waaronder Albert Einstein en Leo Szilard, onder supervisie van het US Army Corps of Engineers onder Generaal Leslie Groves, en met Dr. Robert Oppenheimer aan het hoofd van het wetenschappelijke team, waren de Verenigde Staten verwikkeld in een geheime race om vóór de Nazi’s een atoomwapen te produceren. In het kader van het Manhattan Project exploiteerde het Amerikaanse leger geheime fabrieken in Oak Ridge, Tennessee, en Hanford, Washington, om de benodigde uranium- en plutoniumelementen voor een bom te produceren. Geïsoleerd in het afgelegen Los Alamos, New Mexico, werkte een enorm team van natuurkundigen aan de ontwikkeling van een levensvatbaar detonatiesysteem. Het 2 miljard dollar kostende project verschafte werk aan meer dan 125.000 mensen in heel Amerika, van wie de meesten geen idee hadden waar ze aan werkten, en leidde uiteindelijk tot de dramatische Trinity-test in de woestijn van New Mexico in juli 1945, waardoor de Verenigde Staten voor de vraag kwamen te staan: was de atoombom een voldoende wapen om de Tweede Wereldoorlog te beëindigen?