De in 1930 in Milaan geboren ontwerper Cesare Colombo – die Joe werd genoemd – was de tweede van drie broers. Zijn vader, Giuseppe, was een industrieel die een lintjesfabriek erfde en deze omvormde tot een fabrikant van elektrische geleiders. Colombo kwam relatief laat in aanraking met design, nadat hij het grootste deel van zijn twintiger jaren had doorgebracht met schilderen en beeldhouwen. Hij studeerde aan de Accademia di Belle Arti in Brera, Milaan, in het begin van de jaren 1950. Daar sloot hij zich aan bij de Movimento Nucleare, een avant-garde kunstbeweging die in 1951 werd opgericht door Enrico Baj en Sergio Dangelo. Aangespoord door de internationale ongerustheid over de atoombom, wilde deze groep schilders de statische grenzen van de traditionele schilderkunst doorbreken.

In 1953 maakte Colombo zijn eerste uitstapje naar de designwereld door een decoratief plafond te ontwerpen voor een Milanese jazzclub. In 1954 maakte hij een serie televisieschrijnen voor de Triënnale van Milaan. Geïnspireerd door deze ervaringen schreef Colombo zich in als student architectuur aan de Polytechnische School van Milaan. Toen zijn vader in 1958 ziek werd, stopte Colombo helemaal met schilderen; hij en zijn jongere broer Gianni namen het familiebedrijf over en gebruikten de fabriek als experimenteerruimte voor de nieuwste productietechnieken en materialen, waaronder glasvezel, PVC en polyethyleen.

In 1962 opende Colombo een ontwerpstudio in Milaan, van waaruit hij voornamelijk werkte aan architectonische opdrachten – waaronder verschillende skihutten en berghotels – en aan productontwerp. Zijn meubelontwerpen werden gekenmerkt door optimistisch gedurfde, ronde vormen, en hij was een voorstander van het gebruik van moderne technologieën om nieuwe ontwerpoplossingen te creëren.

Colombo’s ontwerpcarrière werd tragisch ingekort in 1971 toen hij op 41-jarige leeftijd overleed aan hartfalen. Hij was echter opmerkelijk productief tijdens zijn bijna decennium als ontwerper. Opmerkelijke projecten zijn enkele van de meest iconische ontwerpen van de jaren 1960, zoals zijn Elda fauteuil uit 1963, volledig gemaakt van glasvezel; de Ragno buitenlamp uit 1964, die ook als zitplaats kon worden gebruikt; de stapelbare Universale stoel (1965/67), die in verschillende hoogtes verkrijgbaar was en volledig gemaakt was van polypropyleen; zijn modulaire meubelserie uit 1967, bekend als het Additional Living System, dat bestond uit gebogen stukken van verschillende afmetingen die in verschillende configuraties aan elkaar konden worden vastgepind om stoelen, banken of complete woonruimten te vormen, en waartoe uiteindelijk de beroemde Tubo-loungestoel uit 1969 behoorde; en de Optic-wekker en Bobby-trolley (beide 1970).