Veel klinische en forensisch-toxicologische laboratoria stellen criteria op voor het identificeren van een willekeurig urinespecimen dat wordt ingestuurd voor drugscreening als zijnde “normaal geconcentreerd” of “verdund” door creatinine-analyse en/of soortelijk gewicht meting op te nemen in hun testprotocollen. Het doel van deze studie is het belang te beschrijven van creatinine-analyse en van het meten van het soortelijk gewicht van urine in het drugtestprogramma van de Correctional Service of Canada (CSC). Het CSC-programma gebruikt de creatinine-afkapwaarde (20 mg/dL) van de Substance Abuse and Mental Health Services Administration (SAMHSA), die in de Verenigde Staten verplicht is voor drugstesten op de werkplek. In het CSC-programma moeten urinemonsters een creatinineconcentratie <20 mg/dL en een soortelijk gewicht </=1,003 hebben om als verdund te worden beschouwd. Het CSC-programma bevat ook lagere grenswaarden voor de opsporing en bevestiging van drugs en metabolieten (verdunningsprotocol) voor specimens die administratief als verdund worden aangemerkt. Negenenzeventighonderdtwaalf urinemonsters van 2000 tot 2002 (6,8% van de totale werklast) werden als verdund aangemerkt. Zesentwintig procent van alle verdunde specimens (n = 2054) waren positief voor één of meer drugs volgens de SAMHSA-afkapwaarden. De screeningsnegatieve verdunde specimens werden door het verdunningsprotocolschema gehaald met lagere screeningsgrenswaarden en bevestigingsgrensconcentraties op de ondergrens van kwantificering (LLOQ) voor elke methode. Meer dan 1100 van de 5858 verdunde urinemonsters (18,8%) bevestigden in 2000-2002 positief te zijn voor een of meer drugs wanneer zij volgens het verdunningsprotocol werden afgenomen. De CSC-werklast wordt gescheiden op basis van de vraag of de specimens afkomstig zijn van instellingen of van de gemeenschap (zoals voorwaardelijke-ontslagprogramma’s). Het positieve percentage voor verdunde specimens bedroeg in 2000-2002 gemiddeld 18,2% van CSC-instellingen en 22,3% van specimens afkomstig van voorwaardelijke invrijheidsgestelden. De drugs die het vaakst werden bevestigd in verdunde specimens uit instellingen waren cannabinoïden (jaarlijks positief percentage varieerde van 13,7 tot 18%) en codeïne en/of morfine (varieerde van 0,2 tot 2,8%). De drugs die in de periode 2000-2002 het vaakst werden aangetroffen in verdunde urinemonsters uit de samenleving waren cannabinoïden (jaarlijks positief percentage variërend van 10,3 tot 12,5%) en cocaïnemetabolieten (variërend van 6,6 tot 10,3%). Concluderend kan men het fout-negatieve percentage voor drugs van misbruik in urine drug testprogramma’s verminderen door lagere screening en confirmatie cutoff (bijv. LLOQ) concentraties te gebruiken voor verdunde specimens die negatief screenen op drugs van misbruik wanneer de SAMHSA gemandateerde screening en confirmatie cutoff concentraties worden gebruikt.