4. Dieren die hier leven en hoe zij zich aanpassen?
Alle dieren die in het gematigd regenwoud leven, leven op de bosbodem, waardoor ze beschermd zijn tegen wind en regen. Vogels en kleinere dieren zoals eekhoorns eten zaden die van de bomen op de grond vallen. Veel insecten leven in boomschors of afstervende planten. Vogels of amfibieën met grotere snavels of tongen doen zich tegoed aan deze beestjes. Een van de aanpassingen is dat vogels zeer sterke en lange snavels hebben, zodat ze noten kunnen openbreken, insecten uit bomen en planten kunnen halen, en voedsel van de grond kunnen oprapen, zoals wormen. Springkikkers houden zich op bij modderige oevers of in bomen. Ze hebben een bruin en zwart gestreepte huid waardoor ze zich camoufleren in hun omgeving. Tijdens de winter overwinteren ze onder een rots of rottende planten en ze kunnen leven nadat ze 3 dagen bevroren zijn geweest. Deze kikkers zijn nachtdieren, zodat ze zich ’s nachts kunnen verbergen voor roofdieren en ook kunnen eten. De zwarte beer heeft vele aanpassingen, één daarvan is zijn vermogen om een grote verscheidenheid aan voedsel te eten. De meest bekende is ook zijn vermogen om een winterslaap te houden, wanneer voedsel schaars is. Tenslotte hebben ze een zeer goede reukzin, een goed gezichtsvermogen en een lange tong, waardoor ze gemakkelijk bessen kunnen eten. De bever heeft veel unieke aanpassingen zoals de brede platte staart die hij als roer kan gebruiken terwijl hij zwemt, ook houdt hij vet vast voor de winter en geeft hij warmte af in de zomer om de bever koel te houden. Hij kan veel zuurstof opslaan zodat hij lange tijd onder water kan blijven, terwijl hij dammen bouwt. De bever is begiftigd met lange sterke tanden, die nooit ophouden met groeien, en hem helpen door bomen te snijden. Deze dieren hebben veel aanpassingen en leven nu zeer comfortabel in dit biome.