Gansbes, vruchtstruik van het noordelijk halfrond, vaak ingedeeld in het geslacht Ribes, samen met de aalbes, in de familie Grossulariaceae; sommige taxonomische systemen kennen uitsluitend aan de kruisbes de soortnaam Grossularia toe. Kruisbessenstruiken zijn stekelig en produceren groenachtige tot groenachtig roze bloemen in trossen van twee of drie. De ovale bessen zijn wit, rood, geel of groen met een stekelig, behaard of glad oppervlak.

Gansbes (Ribes)
Gansbes (Ribes)

Derek Fell

Gansbessen zijn extreem winterhard en worden bijna tot aan de noordpoolcirkel geteeld. Ze gedijen op vochtige, zware kleigrond in een koel, vochtig klimaat. Een goed bladerdek is nodig om de bessen tegen de zon te beschermen. De kruisbes kan tegen verwaarlozing, maar reageert gemakkelijk op goede verzorging, met inbegrip van kali- of mestmest, zwaar snoeien, en slapende bespuiting om schildluis en meeldauw te bestrijden. Nieuwe planten worden gekweekt van stekken.

De struiken dragen goed gedurende 10 tot 20 jaar. Twee- tot driejarige uitlopers leveren de beste bessen op. De wrange vruchten worden rijp gegeten en vaak verwerkt tot gelei, conserven, taarten en andere desserts of wijn. In Noord-Europa worden honderden variëteiten geteeld, waarvan vele in fruitboomgaarden worden uitgeplant. Engelse kruisbessen (R. uva-crispa), in de volksmond grossularia genoemd, komen oorspronkelijk uit de Oude Wereld en worden al lang voor de fruitteelt gebruikt. In Europa zijn de grootvruchtige gekweekte kruisbessen ingeburgerd geraakt. Grossularia gedijen niet goed in de Verenigde Staten, omdat zij gevoelig zijn voor meeldauw en roest. Omdat zij een alternatieve gastheer zijn voor de witte dennenblaarroest, is de teelt van grossularia illegaal in sommige staten waar de witte den een belangrijke bron is. De meest nuttige inheemse Noord-Amerikaanse soort is de gladde kruisbes Ribes hirtellum, die in het wild voorkomt in de Verenigde Staten; verbeterde variëteiten worden op grote schaal geteeld.