Als Hauer Batty had gespeeld als een andere Eurobaddie met een stenen gezicht, dan was ‘Blade Runner’ zelf misschien een beter te classificeren genre-inspanning geweest, het soort film dat veel kijkers in 1982 verwachtten, het soort dat beloofde Ford, de ster die we zo goed kennen als Han Solo en Indiana Jones, op te zetten tegen een nieuw soort futuristische aartsvijand. In plaats daarvan werd het publiek in de war gebracht door de knoestige neo-noir die Scott en de scenarioschrijvers Hampton Fancher en David Webb Peoples afleverden, de film flopte, en een cultmeesterwerk was geboren.

Kijk niet verder dan Batty’s uitgebreide eindgevecht met Deckard om zowel het bewijs van de eigenzinnige toon van de film te zien als hoe de opmerkelijke prestatie van Hauer deze versterkt, waardoor het eenvoudige plot voor onze ogen praktisch wordt gedeconstrueerd. De replicant achtervolgt de geteisterde, bange Deckard door een verlaten gebouw, speelt met de agent en zingt kinderspelletjes. Maar er zit nog steeds een addertje onder het gras in Batty’s woorden, lichte pauzes verspreid op ongewone plaatsen. Als hij ziet dat Deckard zijn replicant-minnares Pris (Daryl Hannah) heeft vermoord, zegt Batty: “Ik dacht dat je goed was. Ben jij niet de… goede man?” De onhandigheid van de woorden, gecombineerd met de pauze voor “goede man” lijkt het morele universum van de film zelf in twijfel te trekken.

En misschien, wanneer Batty zich uitkleedt tot zijn ondergoed voor de laatste achtervolging, is het een teken dat hij niets te verbergen heeft, dat hij eindelijk volledig zichzelf en zelfbewust is – in tegenstelling tot onze held, die nooit echt vermoedt dat hij zelf misschien wel een replicant is (een veel gespeculeerde theorie die jaren later werd bevestigd door het vervolg uit 2017). We zien Hauer’s indrukwekkende lichaamsbouw, en voelen Batty’s groeiende zelfvertrouwen, dat eerst omslaat in verbijstering, en dan in een soort vreugde wanneer Deckard terugvecht en hem daadwerkelijk in het gezicht slaat.