Vind definities van veel voorkomende diabetes en andere medische termen
Zoals elke medische aandoening heeft diabetes zijn eigen taal die u moet leren en begrijpen. Dit kan u helpen productievere gesprekken te voeren met uw zorgteam. Hieronder vindt u enkele veelvoorkomende termen die u op deze site zult tegenkomen.1
Basaal
Een lage, gestage stroom van langer werkende insuline.
Bevel
Een snede of oppervlak. Meestal gebruikt om de kenmerken van de punt van een pennaald te beschrijven.
Bloedglucosemeter
Een klein, draagbaar apparaat dat wordt gebruikt om het bloedglucosegehalte te controleren. Nadat met een lancet in een vinger een kleine druppel bloed is geprikt, wordt de druppel op een teststrip in de meter geplaatst. De meter geeft vervolgens het bloedglucosegehalte weer.
Bloedglucose
De belangrijkste suiker die in het lichaam wordt aangetroffen en de belangrijkste energiebron van het lichaam. Ook wel bloedglucose genoemd.
Body mass index (BMI)
Een maat die wordt gebruikt om het lichaamsgewicht van een persoon ten opzichte van zijn lengte te beoordelen. De BMI wordt gebruikt om te bepalen of iemand ondergewicht, normaal gewicht, overgewicht of obesitas heeft.
Bolus
Een extra hoeveelheid snelwerkende insuline die wordt ingenomen om een geplande stijging van de bloedglucose te dekken, zoals bij een maaltijd of een tussendoortje.
Extra-dunne wand
Een term die wordt gebruikt om een naald aan te duiden met dunnere wanden en een bredere inwendige diameter dan een standaard dunwandige naald.
Gauge (G)
Een maat voor hoe dun een naald is. Hoe groter het gauge-getal, hoe dunner de naald.
Bloeddiabetes
Een soort diabetes die ontstaat als een vrouw zwanger is en die na de bevalling meestal weer verdwijnt. Zwangerschapsdiabetes verhoogt het risico dat de moeder later in haar leven diabetes krijgt.
Granen
Een soort koolhydraatrijk voedsel dat wordt gemaakt van harde, droge zaden. De twee belangrijkste soorten zijn granen (bijv. tarwe, rogge) en peulvruchten (bijv. bonen, sojabonen).
GLP-1
Een soort injecteerbaar medicijn dat ervoor zorgt dat de alvleesklier meer insuline gaat vrijgeven en de lever minder suiker in de bloedbaan brengt. Ook wel glucagon-like peptide 1 receptor antagonist genoemd.
Glycemisch
Een medische term die gewoonlijk wordt gebruikt om te verwijzen naar de bloedsuikerspiegel (bijv, glycemische controle, hypoglykemie).
Hormoon
Een chemische boodschapper die in een deel van het lichaam wordt gemaakt en die een actie in een ander deel van het lichaam teweegbrengt.
Hyperglykemie
Wanneer de bloedsuikerspiegel te hoog is. Zorgteams kunnen geïnteresseerd zijn in nuchtere hyperglykemie (d.w.z. de bloedsuiker na acht uur zonder eten) of postprandiale hyperglykemie (d.w.z. de bloedsuiker één tot twee uur na het eten).
Hypoglykemie
Wanneer de bloedsuiker te laag is. Tekenen zijn onder meer honger, nervositeit, beverigheid, transpiratie, duizeligheid, slaperigheid en verwardheid. Ook wel een insulinerespons genoemd.
Humulin® R U-500 insuline
Een speciale insuline die is ontwikkeld voor mensen die meer dan 200 eenheden insuline op een dag moeten gebruiken.
Insuline
Een hormoon dat het lichaam helpt glucose te gebruiken voor energie. Insuline wordt gemaakt in het deel van de alvleesklier dat bètacellen wordt genoemd.
Intramusculaire (IM) injectie
Een injectie die per ongeluk in de spier gaat. Insuline mag niet in de spier worden geïnjecteerd.
Liver
Een orgaan dat voedsel in energie omzet, en alcohol en andere giftige stoffen uit het bloed verwijdert.
Niet-zetmeelrijke groenten
Groenten die niet zetmeelrijk zijn. Voorbeelden zijn artisjokken, aubergines, snijbiet en tomaten.
Obstetricus
Een arts die is gespecialiseerd in het behandelen van zwangere vrouwen en het ter wereld brengen van baby’s.
Oraal diabetesmedicijn
Pillen die via de mond worden ingenomen om mensen met diabetes type 2 te helpen hun bloedsuikerspiegel zo dicht mogelijk bij normaal te houden. Ook wel orale hypoglykemische middelen genoemd.
Pancreas
Een orgaan achter het onderste deel van de maag dat insuline (en andere enzymen) aanmaakt.
Pinch-up techniek
Een techniek die wordt gebruikt om het risico van intramusculaire (IM) injectie te helpen verminderen. Bij deze techniek wordt met duim en wijsvinger een huidplooi “dichtgeknepen” om op de injectieplaats een dikkere laag onderhuids weefsel (SC) te creëren. Deze techniek wordt meestal gebruikt met langere naalden.
Groenten met een hoog zetmeelgehalte (bijv. een koolhydraat). Voorbeelden zijn aardappelen, pompoen, maïs en pastinaak.
Subcutaan (SC) weefsel
De vetlaag van weefsel onder de huid en boven de spieren.
Diabetes type 1
Diabetes die wordt gekenmerkt door een hoge bloedsuikerspiegel als gevolg van een totaal gebrek aan insuline. Diabetes type 1 ontstaat meestal bij jonge mensen.
Diabetes type 2
Diabetes gekenmerkt door een hoge bloedsuikerspiegel veroorzaakt door ofwel een gebrek aan insuline ofwel het onvermogen van het lichaam om insuline effectief te gebruiken.
Geef een antwoord