Ecologie en andere opmerkingen

De braamstruik is een algemene inheemse soort. Hij wordt aangetroffen in veel verschillende soorten plantengemeenschappen, van bossen tot heggen, heidevelden en duinen. Hij komt niet voor in inheemse dennenbossen, en is over het algemeen algemener in laaglandbossen dan in hooglandbossen.

Zwarte bessen maken al duizenden jaren deel uit van het menselijke dieet in West-Europa. Onderzoek van de “Haraldskaer vrouw” wees uit dat bramen deel uitmaakten van haar dieet. Behalve voor ons als soort is de braamstruik een belangrijke voedselbron voor veel insecten en mijten, waarbij sommige soorten zich uitsluitend met braam voeden. Het is ook belangrijk voor relmuizen, die de bloemen en vruchten eten. Zij, en ook andere dieren en vogels, zoeken hun toevlucht in braamstruiken. De bladeren vormen ook een voedselbron voor herten, wier gebladerte van invloed kan zijn op de ontwikkeling van braamstruwelen.

Een groot aantal herten kan leiden tot een vermindering van de hoeveelheid braamstruiken en daarmee van de hoeveelheid wilde dieren in een bepaald gebied. Grote hoeveelheden braamstruiken kunnen het microklimaat van de bodem/kruidlaag beïnvloeden en zo de groei en ontwikkeling van andere planten beïnvloeden. Aan de ene kant kan het jonge boomzaailingen bescherming bieden tegen begrazing / doorbladering, maar het kan ook de ontwikkeling van lichtminnende soorten onderdrukken.

Als gevolg van apomixis*, polyploïdie en kruising zijn er vele microsoorten bramen ontstaan. Deze zijn vrij moeilijk te identificeren, op grond van minieme verschillen in de bloeiende en niet-bloeiende scheuten, de bladeren, de stekels en de jonge vruchten. Wegens deze vele microsoorten wordt de braam beschouwd als een verzamelsoort – en wordt hij geschreven als Rubus fruticosus agg.