Korrelgrootte en porositeit
De korrelgrootte van bodemdeeltjes en de aggregaatstructuren die zij vormen, zijn van invloed op het vermogen van een bodem om water, lucht en voedingsstoffen te transporteren en vast te houden. De korrelgrootte wordt geclassificeerd als klei als de deeltjesdiameter kleiner is dan 0,002 mm (0,0008 inch), als silt als deze tussen 0,002 mm (0,0008 inch) en 0,05 mm (0,002 inch) ligt, of als zand als deze tussen 0,05 mm (0,002 inch) en 2 mm (0,08 inch) ligt. Bodemtextuur verwijst naar de relatieve verhoudingen tussen zand-, silt- en kleideeltjes, ongeacht de chemische of mineralogische samenstelling (zie de figuur). Zandgronden worden grove-textuurgronden genoemd, en kleirijke gronden worden fijne-textuurgronden genoemd. Leem is een textuurklasse die voor ongeveer een vijfde uit klei bestaat, terwijl zand en slib de rest gelijkelijk delen.
Poriestralen (ruimte tussen bodemdeeltjes) kunnen variëren van millimeterschaal tussen zandkorrels tot micrometerschaal tussen kleikorrels. Bodemdeeltjes die onder de drie hoofdcategorieën vallen, kunnen een verschillende mineralogische of chemische samenstelling hebben, hoewel zanddeeltjes vaak uit kwarts en veldspaat bestaan, slibdeeltjes vaak micaslibhoudend zijn, en kleideeltjes vaak laagvormige aluminosilicaten bevatten (de zogenaamde kleimineralen). Organische stof en amorfe minerale stoffen zijn ook belangrijke bestanddelen van kleideeltjes in de bodem.
Porositeit weerspiegelt het vermogen van de bodem om lucht en water vast te houden, en permeabiliteit beschrijft het gemak waarmee vloeistoffen en hun opgeloste bestanddelen worden getransporteerd. De porositeit van een bodemhorizont neemt toe naarmate de textuur fijner wordt, terwijl de doorlatendheid afneemt naarmate de gemiddelde poriëngrootte kleiner wordt. Kleine poriën beperken niet alleen de doorgang van materie, maar brengen deze ook in de nabijheid van chemische bindingsplaatsen op het deeltjesoppervlak die de beweging ervan kunnen vertragen. Klei en humus beïnvloeden zowel de porositeit als de doorlatendheid van de bodem doordat zij de bodemkorrels samenbinden tot aggregaten, waardoor een netwerk van grotere poriën (macroporiën) ontstaat die de waterbeweging vergemakkelijken. Plantenwortels openen poriën tussen de bodemaggregaten, en cycli van bevochtigen en drogen creëren kanalen die het water gemakkelijk doorlaten. (De stabiliteit van de aggregaten neemt toe met het humusgehalte,m.n. humus afkomstig van grasvegetatie. Voor bodems die niet noemenswaardig door menselijke activiteiten zijn verstoord, zijn de poriënruimte en de variëteit aan macroporiën echter belangrijkere bepalende factoren voor de porositeit dan de bodemtextuur. In de regel neemt de gemiddelde poriegrootte af door bepaalde landbouwpraktijken en ander menselijk gebruik van de bodem.
Geef een antwoord