Newtons metafysische beeld van ruimte en tijd levert de conceptuele achtergrond voor zijn bewegingstheorie. In filosofische discussies over absolute ruimte en tijd wordt echter te weinig aandacht besteed aan Newtons aandacht voor de relativiteit van beweging. Vanuit een modern perspectief wordt dit gewoonlijk gezien als een zorg die Newton zelf niet serieus genoeg nam, vooral in vergelijking met tijdgenoten als Huygens en Leibniz. In zekere zin ging Newton echter verder met het probleem van de relativiteit van beweging dan zijn tijdgenoten. Terwijl zij de relativiteit van beweging als een algemeen principe verdedigden, probeerde alleen Newton te ontwikkelen wat met recht een relativiteitstheorie genoemd kan worden: een systematisch theoretisch verslag van wat objectief is in de beschrijving van fysische interacties, en een principieel onderscheid tussen de objectieve eigenschappen en die welke afhangen van de keuze van een referentiekader. Op deze basis verwoordde Newton, duidelijker dan wie ook van zijn tijdgenoten, de conceptuele herzieningen die de relativiteit van de beweging oplegde aan de heersende opvattingen over kracht, traagheid en oorzakelijkheid. Dit blijkt uit de geschiedenis van zijn gebruik van het Galileïsche relativiteitsprincipe, dat Corollarium V van de Bewegingswetten werd. Bovendien, terwijl zijn critici een mechanistisch alternatief voor zijn gravitatietheorie eisten, zag Newton niet alleen de empirische kracht van zijn theorie, en de voorbeeldige kracht ervan voor de theorie en praktijk van de natuurkunde in het algemeen; hij zag ook dat de bijzondere aard van de zwaartekracht het probleem van de relativiteit van de beweging in een dramatisch nieuw licht plaatste. Dit blijkt uit zijn ontwikkeling en gebruik van Corollarium VI.
Door het bestuderen van de voortgang van Newtons denken over deze relativiteitsprincipes, en de diepgaande veranderingen in zijn opvattingen tussen vroege manuscripten als De Gravitatione en de eerste ontwerpen van de Principia, kunnen we zien waarom Newton ze niet beschouwde als ondermijnend voor zijn doel om “de ware bewegingen” in het zonnestelsel te bepalen. Integendeel, hij zag hierin juist een mogelijkheid om het lokale probleem van de “ware beweging” voor een gegeven stelsel van lichamen te scheiden van het globale probleem van hoe dat stelsel zich zou kunnen bewegen ten opzichte van de absolute ruimte. Met andere woorden, Newton, die erkende dat de absolute ruimte niet waarneembaar is, en beweging ten opzichte daarvan dus niet kenbaar, kon niettemin het probleem van “het systeem van de wereld” oplossen. De geschiedenis van zijn denken laat inderdaad zien dat Newton de theorie van de absolute ruimte juist introduceerde om zijn relativiteitstheorie te kunnen verwoorden. Newtons gebruik van relativiteitsprincipes werpt licht op de relatie tussen wiskundige principes en causale verklaring in de natuurkunde.
Geef een antwoord