Leren over de theorieën achter psychologische praktijken kan een waardevol hulpmiddel zijn voor elke maatschappelijk werker. Begrijpen waarom mensen zich gedragen zoals ze doen, kan een stap zijn in de richting van hulp bij het doorbreken van slechte gewoonten en het vertonen van gedrag dat hen helpt succesvol te zijn in het leven.

Populaire sociale werktheorieën

Sociaal werkers moeten zich vertrouwd maken met vijf verschillende psychologische theorieën die een rol spelen in de sociale werkpraktijk.

PSYCHOSOCIALE THEORIE

De psychosociale theorie, die in 1959 door Erik Erikson werd geponeerd, is gebaseerd op en beïnvloed door het eerdere werk van Sigmund Freud. De psychosociale theorie concentreert zich echter op de manieren waarop individuen worden gevormd door en reageren op hun sociale omgeving.

Volgens de theorie van Erikson groeit en evolueert het zelfbesef van individuen naarmate zij tijdens hun leven in contact komen met een aantal sociale crises, die elk het individu dwingen te reageren en zich aan te passen. Deze sociale crises omvatten vertrouwen versus wantrouwen, dat optreedt in de kindertijd en informeert hoe een individu vertrouwt; industrie versus inferioriteit, dat kwaliteiten zoals werkethiek, competentie en eigenwaarde informeert; en intimiteit versus isolatie, dat de basis vormt voor liefde.

Elke van Erikson’s sociale crises informeren hoe individuen zichzelf zien, hoe ze reageren op de wereld

en mensen om hen heen, en welke vaardigheden ze in het leven ontwikkelen. Samen vormen deze crises een “rijpingsschema” dat maatschappelijk werkers kunnen gebruiken om te bepalen hoe ze cliënten behandelen, welke diensten ze verlenen en op welke punten een bepaalde cliënt afwijkt van wat wordt verwacht.

PSYCHODYNAMISCHE THEORIE

Gegonnen door Freud en voortgezet in het werk van Erikson en anderen, probeert de psychodynamische theorie de redenen te begrijpen waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen. In tegenstelling tot de gedragspsychologie, die wetenschappelijke methoden gebruikt om causale verbanden tussen het gedrag van mensen en hun omgeving vast te stellen, richt de psychodynamische theorie zich op de innerlijke wereld van het individu, die is onderverdeeld in het id, het ego en het superego.

In de psychodynamische theorie bestaat het id uit de oerdrift om genot te zoeken en pijn te vermijden; het superego bestaat uit maatschappelijke verwachtingen, sociale mores en geweten; en het ego probeert realistische manieren te vinden om genot te zoeken en pijn te vermijden, waarbij de twee in evenwicht worden gehouden. De onbewuste geest (het id en het superego) zijn in voortdurend conflict met de bewuste geest (het ego), en dit creëert angst en zorgt ervoor dat een individu verdedigingsmechanismen aanneemt om beter om te gaan met de stress van het innerlijke conflict.

Voor maatschappelijk werkers is het belangrijk om te onthouden dat dit conflict bestaat, en dat niemand gedrag vertoont zonder een reden. Het vinden van die reden kan een maatschappelijk werker helpen de behoeften van situaties en cliënten beter in te schatten, en hen te voorzien van de diensten die ze nodig hebben.

TRANSPERSONELE THEORIE

Hoewel het niet volledig erkend is als een wetenschappelijk studiegebied, kan de transpersoonlijke theorie en haar nadruk op genezing en aspiratie het nuttig maken in de gereedschapskist van een maatschappelijk werker. Transpersoonlijke theorie, ontwikkeld door Carl Jung, “gebruikt positieve invloeden, in plaats van de zieke menselijke psyche en onze afweer, als een model voor de realisatie van menselijk potentieel,” zegt GoodTherapy. Dat wil zeggen, de theorie maakt gebruik van heiligen, kunstenaars, helden en andere soortgelijke figuren – mensen met een sterke ego-identiteit die anderen kunnen nastreven na te streven – als aspiratie voorbeelden.

Transpersoonlijke theorie is een studie van de menselijke ontwikkeling, en het doel is om mensen te helpen sterkere ego-identiteiten te ontwikkelen als ze ouder worden, en meer te worden als de heiligen en helden die ze willen zijn. De theorie is zowel spiritueel als psychologisch en hoewel zij de geloofwaardigheid mist van andere gebieden van de psychologie, kan zij een nuttige manier zijn om een cliënt te helpen tegenslagen te overwinnen en goede gewoonten te ontwikkelen.

SOCIAL LEARNING THEORY (SOCIAL COGNITIVE THEORY)

In de social learning theory bouwt Albert Bandura voort op de gedragstheorieën van B.F. Skinner. De gedragspsychologie concentreert zich op het effect van de omgeving en bekrachtiging op gedrag, maar Bandura voegt daar twee belangrijke verschillen aan toe: dat er bemiddelende processen plaatsvinden tussen stimulus en respons, en dat individuen gedrag kunnen leren door observatie.

De sociale leertheorie stelt dat mensen vaak gedrag modelleren dat zij in hun omgeving observeren, vooral wanneer zij dat gedrag observeren bij mensen die op hen lijken en wanneer dat gedrag bij anderen wordt bekrachtigd. Bijvoorbeeld, een jongetje dat gedrag bij zijn vader observeert dat door de maatschappij wordt beloond – de kost verdienen, weinig emotie tonen, dingen met zijn handen repareren – zal dat gedrag waarschijnlijk nadoen. Als dat gedrag vervolgens wordt beloond, wordt het versterkt en is de kans groter dat het individu het zal herhalen.

Dit kan natuurlijk ook gebeuren met problematisch gedrag. Een individu dat ziet hoe een model anderen slecht behandelt en daarvoor wordt beloond, kan hetzelfde pad volgen. Maatschappelijk werkers kunnen de sociale leertheorie gebruiken om de persoon te onderscheiden die een cliënt als gedragsmodel zou kunnen gebruiken en die informatie gebruiken om destructief gedrag te helpen corrigeren.

SYSTEMS THEORY

De systeemtheorie stelt dat gedrag wordt beïnvloed door een verscheidenheid van factoren die samenwerken als een systeem. Iemands ouders, vrienden, school, economische klasse, thuisomgeving en andere factoren beïnvloeden allemaal hoe een persoon denkt en handelt. Het streven om ontbrekende of ineffectieve delen van dat systeem te helpen corrigeren kan een positieve invloed hebben op het gedrag. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar.

In een casestudy hield een cliënt zich bezig met riskant gedrag, zoals drugsgebruik en onbeschermde seks. Bij onderzoek van haar omgeving bleek dat ze al vijf jaar geen contact meer had gehad met haar vader, en dat haar enige herinneringen aan hem bestonden uit drugsgebruik en ruzie met haar moeder. Dit bracht de cliënt tot zelfmedicatie met drugs als het slecht ging en zorgde ook voor een slecht sociaal model voor relaties en weinig emotionele steun.

In de systeemtheorie moet een maatschappelijk werker alle systemen observeren en analyseren die bijdragen aan het gedrag en welzijn van een individu, en werken aan het versterken van die systemen. Dit kan de vorm aannemen van het bieden van positieve rolmodellen, therapie of andere diensten om te helpen een meer ondersteunend systeem voor het individu te creëren.